MESSAGE IN A BOTTLE
Winterlicht van Jeroen Brouwers gaat over de ware roeping van het schrijven, en over het conflict dat kan bestaan tussen die roeping en het verlangen naar erkenning. Schrijvers die het genoegen van de erkenning niet te smaken krijgen, belanden in de periferie van wat je het ‘literaire circuit’ zou kunnen noemen, de zogenaamd ‘officiële literatuur’. Alsof er buiten het corpus van door uitgeverijen gepolykopieerde teksten, min of meer aaibaar in boekvorm in de markt gezet, geen literaire activiteit zou kunnen bestaan, niet aan literatuur zou worden gedaan, niet met artistieke bedoelingen zou worden geschreven. Hangt de literaire kwaliteit van het vervaardigde dan enkel af van de zegening door een uitgever – niets anders dan een commercieel bedrijf, toch? En van welke toevalligheden hangt dat dan weer af? Hangt het af van het op de juiste plaats terechtkomen op het juiste moment? Van het ter uitgeverijkantore niet door het poetspersoneel in de papiermand te worden gekieperd? Van het humeur van de persoon die het manuscript in handen krijgt? En misschien ook van het moment waarop dat gebeurt: net voor het aperitiefmoment op vrijdagnamiddag dan wel tijdens een lome maandagvoormiddag na een zwaar weekendje in een van de kroegen van de Grachtengordel?
Hoe staat het met de huidige economische strategieën in het uitgeversbedrijf? Zijn deze verantwoordelijk voor het ‘message in a bottle’-gevoel dat wijdverspreid is onder aspirant-schrijvers die er zelfs maar aan dénken een manuscript te versturen? In hoeverre heeft het nog zin te geloven dat het allemaal wel goed komt, dat het ware talent zal bovendrijven, dat er out there wel degelijk een publiek bestaat voor wat met ijver en ernst in de beslotenheid van de schrijversroeping wordt geproduceerd? Wetende dat bepaalde literaire uitgeverijen zelfs geen manuscripten meer aanvaarden! Ik stuurde twee jaar geleden een exemplaar van mijn De elfde teen, vergezeld van een aanbevelingsbrief die was opgesteld door een over dat boek enthousiaste aan het desbetreffende huis verbonden schrijver, naar twee belangrijke uitgeverijen in Nederland – De Arbeiderspers en De Bezige Bij om ze niet te noemen – en kreeg niet eens een bevestiging van ontvangst terug.
Jeroen Brouwers kent de romantiek van de schrijversambitie. Hij wéét dat er heel veel zijn die het niet halen, wier in zee gegooide fles door niemand wordt opgepikt. A hundred billion bottles washed up on the shore.
‘Deze schrijvers, soms aangeduid met “periferen”, zijn de moedigste van alle soorten schrijvers,’ stelt Brouwers, immers: ‘zij blijven hun hele leven lang vruchteloos trouw aan de roeping van hun jeugd, zonder zich te laten deprimeren door het gegeven dat zij noch hun boeken door iemand worden gezien. Zij blijven schrijven en blijven, al vergrijzend, geloven in de waarde van hun werk en in de rechtvaardigheid van het lot, – eens, eens zal het misschien gebeuren dat hun boeken worden opgemerkt. Dit tijdstip breekt nooit aan, niet tijdens hun leven en niet na hun dood: – hun levenswerk was overbodig en behoort tot het Niets, alsof het niet was geschreven.’ (38)
Waaraan je een ware schrijversroeping herkent, daarover laat Jacob Voorlandt, de oude en al grotendeels vergeten schrijver die het hoofdpersonage is in Winterlicht, ten overstaan van zijn jongere idem ego geen twijfel bestaan: ‘Wie wil schrijven moet uitsluitend schrijven, en vierentwintig uur per etmaal voor zijn schrijverij, en voor niets anders, beschikbaar zijn, dag en nacht, alles wat hij doet of meemaakt in het teken stellend van het oeuvre dat hij maakt, zijn hele leven lang, en het beschouwen als zijn lot dat hij niet kan ontlopen en overigens tot in de uiterste consequentie ook niet wil ontlopen, - dát is een schrijver.’ (111) Wie ‘in plaats van te schrijven wegzak[t] in het veilige bestaan van een goed gesalarieerde betrekking’ (132) moet niet pretenderen dat hij een schrijversroeping heeft.
En voor het overige kun je in het huidige uitgeefklimaat als zestigjarige man enkel wachten op een wonder. Een andere belangrijke Vlaamse schrijver, niet dezelfde als de twee eerder genoemde en tien jaar ouder dan ikzelf (en ook enthousiast over mijn boek), liet me al eens weten ‘dat alle uitgeverijen hengelen naar mensen, hoe zullen we het zeggen, die niet jouw en mijn profiel hebben qua leeftijd en achtergrond’.
Ondertussen ploeg ik rustig voort en amuseer me kostelijk.
Jeroen Brouwers, Winterlicht (1983)