Cees Nooteboom, ‘s Nachts komen de vossen
1
Er moest een taal zijn, dat had hij ooit gezegd, om alle wolkensoorten te beschrijven. (30)
2
De wolken waren loodgrijs geworden, zware massa’s die over het groen van de oleasters hingen alsof ze die wilden verzwelgen. (30)
3
Ik weet precies wat de zee beweert, zei hij dan, maar hij zei nooit wat dat was. Ze hield van het geluid. Het paste vandaag bij de wolken, grote, dikke, vette gevaartes. (93)
4
Onweerswolken, maar daartussenin lichtplekken, dan licht het stenen landschap op in een vreemde gloed. (156)