Het waren tafeltjes van niets, maar ze hield van de aluminiumachtige glans van het blad, het tasje stak er mooi tegen af, en het rood en goud van het pakje kleurde bij de ring van Annabelle die hij haar gegeven had. Aan haar handen besteedde ze altijd veel aandacht. Het waren oude witte handen, dat wist ze ook wel, maar als je je nagels goed lakte vielen die dunne blauwe aderen niet zo op, en als je je hand dan zo tussen het tasje en het pakje legde kon je er met genoegen naar kijken. Vroeger had haar dat nooit zoveel kunnen schelen, maar nu ze alle tijd van de wereld had waren die dingen belangrijk geworden. Luis verscheen aan het tafeltje. Hij had eren schoon bruin hemd aan. Die bruine hemden waren een deel van zijn uniform, hij droeg nooit iets anders. Ze wist dat hij geen vrouw had, maar de hemden waren altijd goed gestreken. Zwarte broek, altijd. Zwarte schoenen.
Cees Nooteboom, ’s Nachts komen de vossen, 94-95