60 – Ik vervang het fietsen-op-zondagochtend door een
anderhalf uur durende wandeling rond de stad. Dat is lang genoeg voor een
gezonde dosis lichaamsbeweging, en toch weer niet te lang om last te krijgen
van mijn rechterknie, die sinds kort begint op te spelen – waarmee de
voorspelling van de arts die destijds mijn gescheurde buitenste kruisband niet opereerde stilaan begint uit te
komen: ‘U kunt perfect zónder door het leven, maar het zou best wel eens kunnen
dat u er op latere leeftijd last van begint te krijgen.’ De man zei er toen –
en ‘toen’, dat is ondertussen toch ook al weer een jaar of twintig geleden – niet bij dat de tijdsspanne die hij met dat
vage ‘latere leeftijd’ aanduidde al op 56 zou aanvatten.
© Koen Broos |
Ik vertrek voor mijn tocht over de Vesten in wijzerzin, met
het radioprogramma Touché in mijn
koptelefoon. Vandaag wordt
Koen Peeters geïnterviewd. De auteur van Conversaties met K (1988)
en alles wat daarop volgde voert stevig de regie en zegt hoorbaar uitsluitend
wat hij zich heeft voorgenomen te zeggen. Hij leest het fragment met het
circusgezelschap-met-witte-gans uit Austerlitz
van Sebald voor, en wijst zelfs op de rode draad in zijn betoog: ‘Ik heb
iets met boeren, zou je zo zeggen.’ (Dit laatste nadat het onderwerp ‘boeren’
al voor de derde of vierde keer, telkens langs een verschillende invalshoek,
ter sprake is gekomen.) Enfin, het interview kabbelt rustig voort, er valt
weinig wereldschokkends te noteren. Ik heb veel sympathie voor Peeters, vooral
dan voor zijn werk (ik lees binnenkort zijn net door mij aangeschafte De mensengenezer), maar de man zelf
cultiveert mij toch iets te zeer zijn imago van grijze en angstwekkend
onavontuurlijke bankbediende.
Ter hoogte van het Sasplein zie ik N. komen aanlopen. Mijn
hart springt op want ik vind N., ook in haar trainingspak, een uitermate
sympathieke vrouw en kijk, zij doet precies wat ik doe: de armen spreiden. We
lopen elkaar in de armen en omhelzen elkaar kortstondig midden op de brug over
de Langerei in de ‘Sasplein’ genaamde straat, tussen Bistrot du Phare en
Potterierei. Ze vraagt wat ik beluister en ik zeg het haar terwijl ze ter
plaatse trappelt, en dan gaan wij weer elk ons weegs, ik in wijzerzin en zij
daartegenin.
Naarmate ik vorder kom ik trouwens enkele lopers een tweede
keer tegen: zij naderen het einde van hun toer rond de stad, ze lopen al wat
minder voortvarend, zien er vermoeider uit. Peeters daarentegen babbelt in mijn
oren onvermoeibaar voort.
Nadat ik in het tegen de zijgevel van de Kruispoort een
plaats gekregen hebbende openbare pissijn mijn natuurlijke behoefte heb
vervuld, stap ik de Kazernevest op en daar, halverwege tussen de Kruispoort en
de Conzettbrug over de Coupure, klampt een jongeman mij aan. Ik begrijp dat hij
mij iets wil vragen en neem de koptelefoon van mijn hoofd. De jongeman houdt
mij een sleutel voor, met daaraan een label, en vraagt mij met Limburgs accent
waar hij de straat kan vinden waarvan de naam op het label staat geschreven:
Carmersstraat. (Er staat ook een huisnummer bij: 48.) Ik ben er net gepasseerd:
de Carmersstraat komt uit op de Kruisvest. Aangezien de jongeman met zijn
hondje – ik vergat nog te vermelden dat hij zijn hondje aan het uitlaten was,
een keffertje van onbestemde signatuur – die richting aan het uitgaan was,
besloot hij de sleutel, die hij blijkbaar net had gevonden, op dat adres te
gaan afgeven. Dat vond ik nobel van die jongeman, was iedereen maar zo! (Nu ja,
ik denk in een zeldzame filantropische bui dat de meeste mensen zo’n sleutel
wel aan de rechtmatige eigenaar zouden terugbezorgen en ja, dat de meeste
mensen met het oog daarop zich zelfs een kleine omweg zouden getroosten.)
Maar ik moet natuurlijk opletten dat ik niet té
filantropisch word.
Dat doet er mij aan denken dat Koen Peeters het op een
gegeven ogenblik had over zijn studiekeuze. Hij had geschiedenis gedaan, of
filosofie, dat weet ik niet meer, en toen hij daarmee klaar was ontmoette hij
in Leuven het meisje dat nu, veertig jaar later, nog altijd zijn vrouw is.
Probleem echter was dat ze twee jaar jonger was, dus moest hij dringend op zoek
naar een studie die hem nog twee jaar langer in Leuven kon houden en dus bij
dat meisje, dat daar ook ‘op kot’ zat. Antropologie bleek een geschikte keuze.
Ik vond dat wel een mooie anekdote. Peeters haastte zich wel om ten overstaan
van Fried’l Lesage en de mogelijk geschokte luisteraar toe te lichten dat hij
wel degelijk als jobstudent ging werken om deze frivole studiekeuze te
bekostigen. Hij heeft met die antropologie overigens in zijn professioneel
leven niet zo veel gedaan want hij is een bank gaan werken en daar hebben ze –
normaal gezien – geen antropologen van doen.
Het verdere verloop van mijn wandeling verliep zonder
noemenswaardige incidenten. Ik kwam net voor het einde van Touché bij mijn vertrekpunt aan en laat dat nu net mijn thuis zijn
– dat kwam dus goed uit.