68 – Je moet al
bijzonder zeker zijn van je stuk als je in een bundel columns een column
opneemt waarin dit zinsfragment te lezen staat: ‘Met een beetje geluk kan een
bundel columns een aantal jaren leesbaar blijven, in sommige uitzonderlijke
gevallen wel tien jaar, in een heel enkel geval wel honderd jaar (…)’. Bas
Heijne doet het in de bundel Heilige
Monsters, en wel in de column met als titel: ‘Column’. Hij verdedigt daarin
de stelling dat de column een overroepen literair genre is. De bundel dateert
van 1989 en is, jawel, bijna drie decennia later nog steeds heel erg leesbaar.
Interessante en, vooral, bijzonder sterk geschreven stukjes
zijn het, die er nog altijd toe doen, over onderwerpen in de sfeer van de
literatuur en de literatuurreceptie. Ik geef een paar voorbeelden.
De fatwa tegen Salman Rushdie dateert van 1989, en daar
moest Heijne het in dat jaar zeker ook over hebben. Hij doet dat in
bewoordingen die enerzijds aantonen dat de problematiek van het
moslimfundamentalisme toen ook al bestond, en die anderzijds misschien vandaag
al niet meer als politiek correct genoeg zouden worden gepercipieerd: ‘De
collectieve haat tegen Rushdies werk fungeert in Engeland als bindmiddel voor
een groep immigranten waarvan de culturele identiteit bedreigd wordt.’ Altijd
interessant, om dertig jaar te laten gaan over stukjes die niet méér beogen dan
de vinger aan de pols van de tijd te houden. Heijne bekritiseert de islamoloog
K. Wagtendonk, die stelde dat Rushdie ‘om moeilijkheden heeft gevraagd’. Maar daar
is volgens Heijne niets mis mee, ‘sterker nog, als een schrijver vandaag de dag
een taak heeft, is het om moeilijkheden vragen’. Door zich van die taak te
kwijten, heeft Rushdie de literatuur ‘uit het culturele reservaat van de
samenleving’ gehaald en ‘zijn maatschappelijke relevantie’ teruggegeven. (Die ‘vandaag
de dag’ in het citaat zou vandaag de eindredactie niet overleven, maar dat
terzijde.)
In de column ‘Gelijkenis’ onderscheidt Heijne ‘twee soorten
lezers’: er zijn ‘a) lezers die zoeken naar het bekende en er zijn b) lezers
die op zoek zijn naar het onbekende’. Heijne laat er geen twijfel over bestaan
dat zijn voorkeur naar b) uitgaat. Daarom bekritiseert hij de critica Maaike
Meijer, die het bestond om te bepleiten dat boeken voor een bepaalde doelgroep
door recensenten uit die bepaalde doelgroep zouden worden besproken, ‘wat er op
neer komt’, aldus Heijne, ‘dat een roman van een katholieke Nigeriaanse
lesbienne maar beter besproken kan worden door een katholieke Nigeriaanse
lebienne’.
In ‘Bekentenis’ verdedigt Heijne de stelling dat geen enkel
autobiografisch geschrift – autobiografie, egodocument, brievenverzameling… – het
kan halen van een ‘goede roman’: de ‘persoonlijkheid, de complexe wisselwerking
van motieven en argumenten, de typerende verwarring van zelfbedrog met
zelfkennis, kan alleen tot zijn recht komen binnen de veelgelaagde
werkelijkheid van een roman’. Egodocumenten worden gekenmerkt door ijdelheid
wanneer hun auteur ‘niet erkent hoe groot de rol is die de ijdelheid speelt,
wanneer zijn boek niet gedragen wordt door het besef dat de waarheid over
zichzelf uiteindelijk buiten zijn bereik ligt’.