78 – Verbanden. Tussen de letteren en de werkelijkheid, en
intraliterair.
In het verhaal ‘Tunnel’ (in de bundel Over het Kanaal) vertelt Julian Barnes over een klepperende compartimentdeur.
‘De trein kuierde hortend over de eerste paar kilometers en elke keer wanneer
hij vaart minderde schoof de deur van het compartiment met een klap open. Dan
verhoogde de trein zijn snelheid en sloeg de deur met een volgende, door niets
opgevangen klap weer dicht.’ Het hoofdpersonage, ‘de Engelsman op leeftijd’,
merkt dat het aldus veroorzaakte lawaai een medereizigster het slapen belet en
zet er, ook al moet hij zich daartoe in een ongemakkelijke positie wringen,
zijn voet tussen. (Merk hoe Barnes in dat ‘door niets’ in de geciteerde zin die
voet al aankondigt.)
Deze week ‘beleefde’ ik iets gelijkaardigs. Aan het bagerek
boven de jonge vrouw die naast me aan de overzijde van het gangetje zat, was al
de hele tijd – bijzonder luid en irritant – iets aan het klepperen. Het stoorde
mij mateloos, ik kreeg geen letter gelezen. Ik aarzelde eerst nog om iets te
ondernemen want ja, er zijn ongeschreven wetten die te maken hebben met
territoria, hoe tijdelijk die op een trein ook zijn, en met sociale
afstandsregels, hier nog geaccentueerd door het seksueel verschil. Bovendien
zou er in een eigengereid optreden van mijn kant uit op háár terrein, waarvoor
zij toch op de een of andere manier verantwoordelijk was, toch ook iets
terechtwijzends kunnen schuilgaan. Maar goed, dat geklepper bleef maar
aanhouden en ik stond op om er iets aan te doen. Pas op dat moment besefte ik
dat ik mij belachelijk dreigde te maken indien ik aan het euvel niet zou kunnen
verhelpen. Gelukkig vond ik vrijwel meteen de oorzaak en met een stuk
opgevouwen papier slaagde ik erin om de oorzaak van het storende geklepper aan
te pakken. De jonge vrouw was ook blij met het resultaat en bedankte me. Zoals
ook in het verhaal van Barnes de mevrouw die mee had geprofiteerd van de stilte
als gevolg van des Engelsmans voet-tussen-de-deur met vriendelijkheid bedankte.
In datzelfde – wondermooie – verhaal, ‘Tunnel’, laat Barnes
zijn ‘Engelsman’ verhalen verzinnen over de mensen die hij tijdens zijn reis ziet.
Daarbij moet hij zich betrappen op op fysiologische observaties berustende vooroordelen
en te snel gemaakte conclusies: de niet meer zo jonge vrouw van wie hij dacht
dat ze vroeger danseres was in de Crazy Horse, blijkt een oenologe te zijn op
weg naar een congres in de Bourgogne. Enfin, dat soort misvattingen. Precies
hetzelfde gebeurt in De republiek der
Liefde van Carol Shields. Hoofdpersonage Fay McLeod zit in het vliegtuig en
fantaseert levenslopen bij medepassagiers. En ook zij baseert zich daarbij op
hun uiterlijk – al krijgen we hier geen uitsluitsel over de juistheid van haar
inschattingen. ‘Naast Fay, aan het raam, zat een vrouw met glad wit haar en een
elegante brul met modieus aflopende poten. Alles aan haar, haar hals, haar
handen, suggereerde een vrouw van een zeker gewicht, ontwikkeld, gestudeerd. De
brede, rechte schouders vormden een perfect geheel, en net als bij Fay stond
aan haar voeten een documentenkoffer, een van uitstekende kwaliteit, echt leer,
maar wel wat versleten. Een kinderarts? Bibliothecaris? Nee. Misschien de
redacteur van een bedrijfsblad, verzekeringen of financiën. Enorm gewaardeerd
door haar collega’s. Eerder gerespecteerd dan geliefd. Veronachtzaamd, maar
steun en toeverlaat. Een tante. Een oudste zus. Iemand die pakken badzout
krijgt met Kerstmis.’ (138-139)
En ja, zou het kunnen dat de fantasiën van ‘de Engelsman’ en
van Fay onder meer hierdoor sterk van elkaar verschillen, dat ze overduidelijk
mannelijk respectievelijk vrouwelijk zijn?