vrijdag 29 december 2017

de herfst van 2017 – 68



17 december 2017

78 – Verbanden. Tussen de letteren en de werkelijkheid, en intraliterair.

In het verhaal ‘Tunnel’ (in de bundel Over het Kanaal) vertelt Julian Barnes over een klepperende compartimentdeur. ‘De trein kuierde hortend over de eerste paar kilometers en elke keer wanneer hij vaart minderde schoof de deur van het compartiment met een klap open. Dan verhoogde de trein zijn snelheid en sloeg de deur met een volgende, door niets opgevangen klap weer dicht.’ Het hoofdpersonage, ‘de Engelsman op leeftijd’, merkt dat het aldus veroorzaakte lawaai een medereizigster het slapen belet en zet er, ook al moet hij zich daartoe in een ongemakkelijke positie wringen, zijn voet tussen. (Merk hoe Barnes in dat ‘door niets’ in de geciteerde zin die voet al aankondigt.)

Deze week ‘beleefde’ ik iets gelijkaardigs. Aan het bagerek boven de jonge vrouw die naast me aan de overzijde van het gangetje zat, was al de hele tijd – bijzonder luid en irritant – iets aan het klepperen. Het stoorde mij mateloos, ik kreeg geen letter gelezen. Ik aarzelde eerst nog om iets te ondernemen want ja, er zijn ongeschreven wetten die te maken hebben met territoria, hoe tijdelijk die op een trein ook zijn, en met sociale afstandsregels, hier nog geaccentueerd door het seksueel verschil. Bovendien zou er in een eigengereid optreden van mijn kant uit op háár terrein, waarvoor zij toch op de een of andere manier verantwoordelijk was, toch ook iets terechtwijzends kunnen schuilgaan. Maar goed, dat geklepper bleef maar aanhouden en ik stond op om er iets aan te doen. Pas op dat moment besefte ik dat ik mij belachelijk dreigde te maken indien ik aan het euvel niet zou kunnen verhelpen. Gelukkig vond ik vrijwel meteen de oorzaak en met een stuk opgevouwen papier slaagde ik erin om de oorzaak van het storende geklepper aan te pakken. De jonge vrouw was ook blij met het resultaat en bedankte me. Zoals ook in het verhaal van Barnes de mevrouw die mee had geprofiteerd van de stilte als gevolg van des Engelsmans voet-tussen-de-deur met vriendelijkheid bedankte.

In datzelfde – wondermooie – verhaal, ‘Tunnel’, laat Barnes zijn ‘Engelsman’ verhalen verzinnen over de mensen die hij tijdens zijn reis ziet. Daarbij moet hij zich betrappen op op fysiologische observaties berustende vooroordelen en te snel gemaakte conclusies: de niet meer zo jonge vrouw van wie hij dacht dat ze vroeger danseres was in de Crazy Horse, blijkt een oenologe te zijn op weg naar een congres in de Bourgogne. Enfin, dat soort misvattingen. Precies hetzelfde gebeurt in De republiek der Liefde van Carol Shields. Hoofdpersonage Fay McLeod zit in het vliegtuig en fantaseert levenslopen bij medepassagiers. En ook zij baseert zich daarbij op hun uiterlijk – al krijgen we hier geen uitsluitsel over de juistheid van haar inschattingen. ‘Naast Fay, aan het raam, zat een vrouw met glad wit haar en een elegante brul met modieus aflopende poten. Alles aan haar, haar hals, haar handen, suggereerde een vrouw van een zeker gewicht, ontwikkeld, gestudeerd. De brede, rechte schouders vormden een perfect geheel, en net als bij Fay stond aan haar voeten een documentenkoffer, een van uitstekende kwaliteit, echt leer, maar wel wat versleten. Een kinderarts? Bibliothecaris? Nee. Misschien de redacteur van een bedrijfsblad, verzekeringen of financiën. Enorm gewaardeerd door haar collega’s. Eerder gerespecteerd dan geliefd. Veronachtzaamd, maar steun en toeverlaat. Een tante. Een oudste zus. Iemand die pakken badzout krijgt met Kerstmis.’ (138-139)

En ja, zou het kunnen dat de fantasiën van ‘de Engelsman’ en van Fay onder meer hierdoor sterk van elkaar verschillen, dat ze overduidelijk mannelijk respectievelijk vrouwelijk zijn?