donderdag 7 december 2017

de herfst van 2017 – 53



3 december 2017

62 – In het postuum gepubliceerde prozafragment Castratie [3] van Jan Arends staat volgende passage (268-269 in het Verzameld werk): ‘Hij begint zijn borst te ontbloten. Dat gaat nu minder eenvoudig dan toen hij nog op zee was, want om netjes voor de dag te komen bij die mensen aan de deuren draagt hij nu een stropdas.’ Ik probeer mij daar iets bij voor te stellen, en inderdaad: wie, een overhemd dragend zijn borst wil ontbloten, moet eerst die stropdas losmaken. (Maar waarom ontbloot een man zijn borst? Is hij bij de dokter? Moet hij iets laten zien, bijvoorbeeld een tatouage of een litteken? Heeft hij een openhartoperatie ondergaan en is hij van navel tot strottenhoofd opnieuw dichtgenaaid?)

Waarom ik hier nu aandacht aan besteed? Ik zou er eerlijk gezegd óver gelezen hebben, mocht ik niet – uiteraard toevallig – gisterenavond de film Philadelphia (Jonathan Demme, 1993) hebben bekeken, waarin dat beeld (motief?, topos?) ook aanwezig is: een man die zijn borst ontbloot maar doordat hij ook een das draagt merkt dat dit niet zo eenvoudig verloopt. Het gaat om hoofdpersonage Andrew Beckett (Tom Hanks), die, in een gerechtszaal ingaat op het verzoek van zijn advocaat om de laesiën op zijn borst te tonen. (Laesiën zijn de littekenachtige vergroeiingen of uitwassen die het gevolg zijn van een weefselziekte. In het geval van Andrew Beckett gaat het om de uitwendige symptomen van aids.)

In het verhaal van Jan Arends toont de man – een voormalige zeekapitein, die nu leurder is – zijn borst om een tatouage te tonen: een schamel ‘poppetje’, ‘bij een bijzonder slechte vakman gemaakt’. Misschien was het wel ‘een matroos waarmee hij de hut deelde’. Of heeft hij het ‘poppetje’ zélf aangebracht? ‘Met kleine, bijna onleesbare lettertjes staat eronder: “Truus”.’

Van de film Philadelphia onthoud ik twee zaken. 

Eén, de intelligente verwevenheid van verschillende discriminatiethema’s, niet alleen deze ten aanzien van aidspatiënten of homoseksuelen, maar ook ten aanzien van vrouwen en zwarten – dat laatste alleen al door de keuze van de advocaten: Andrews advocaat is een zwarte, en die van de tegenpartij een vrouw, type ‘bitch’, wat natuurlijk, in beide gevallen, onze vooringenomenheid uitdaagt. 

Twee, de zeer riskante – want zich tot op de rand van het larmoyante begevende – scène waarin Andrew zijn uitzinnige voorliefde voor een opera-aria uitdraagt in een soort van dance macabre met een rollend baxterstatief. Hij evoceert de muziek, legt hem uit, gaat er met gesloten ogen volledig in op en sleurt ons erin mee. Bovendien is deze scène heel bijzonder in beeld gebracht: de camera kijkt als vanuit de hoogte op Andrew en zijn statief neer, we zien hoe hij – strompelend, want hij is niet meer goed ter been – zijn cirkels beschrijft op de parketvloer.