lees hier vanaf het begin: de laatste boom 1
Ludo De Witte zoekt bij Naomi Klein aanzetten tot een
definiëring van wat ‘ecosocialisme’ zou kunnen zijn. Klein is daar vaag over, vindt
hij, maar uit wat zij zegt valt toch af te leiden dat het ecosocialisme eerst
en vooral antikapitalistisch moet zijn. Inzetten op hernieuwbare energie, zoals
Scandinavische landen en Duitsland voorbeeldig doen, is niet radicaal genoeg: deze
landen hebben de kapitalistische groei- en dus destructielogica nog helemaal
niet verlaten.
Je zou verwachten dat linkse denkers het ecologisch probleem
zouden oppikken. ‘Wat verklaart die blinde vlek?’, vraagt De Witte zich af.
Hoewel Marx en Engels nog in een andere wereld leefden,
onderkenden zij wel degelijk het ecologieprobleem. Er was halfweg de
negentiende eeuw al industrialisering, maar zeker nog geen globalisering –
talloze (dorps)gemeenschappen leefden nog min of meer autarkisch, in evenwicht
met de natuur. De steden waren wel al begonnen het platteland leeg te zuigen,
met enorme ecologische schade tot gevolg – en hetzelfde gebeurde tussen
westerse en gekoloniseerde landen, een fenomeen dat we ‘ecologisch
imperialisme’ noemen en dat zich tot vandaag voordoet. Agrobedrijven nemen
grote stukken grond van die – meestal straatarme – landen over. En dat doen ze
uiteraard niet om de plaatselijke bevolking te voeden. Neen, het gaat om
‘gelegaliseerde landroof’, het zich gewoon toe-eigenen (à la façon de Léopold
II), ‘neokoloniale vraatzucht’, ‘wereldwijde diefstal van water, bodemschatten
en biomassa’, eventueel kosmetisch verpakt als – kan het cynischer –
ontwikkelingshulp. Productieprocessen en ontginningen die in het Westen reeds
als te vervuilend gebrandmerkt staan, worden naar de landen in het Zuiden
geëxporteerd waar nog geen of in elk geval minder strenge milieureglementering
van kracht is: uranium, kobaltwinning, scheepsafbraak…
Marx beschouwde het kapitalisme vooral als een historische
episode in de ‘stofwisseling’ tussen mens en natuur, als een fase in de
totstandkoming van een onvervreemde arbeid, binnen een economie die niet langer
zou bestaan uit een kapitalistische productie en accumulatie van goederen
waarvan de gebruiks- en de ruilwaarde binnen een antagonistische relatie tussen
mens en natuur te ver uit elkaar zijn komen te liggen. Dit antagonisme tussen
mens en natuur werd zichtbaar in het klaarblijkelijke onvermogen van de mens om
de gevolgen van zijn ingrepen in de natuur op de lange termijn correct in te
schatten. Het werd het zichtbaarst in de industrialisering van de landbouw en
in de verstedelijking, die het gevolg was van de in de steden samengebrachte
industrie en de bijhorende arbeidsreservoirs.
Marx bepleitte een kleinschalige, autarkische landbouw, met
‘geassocieerde producenten’. We moeten vooral de relatie tussen mens en natuur
herstellen. De natuur mag niet worden geïnstrumentaliseerd. Wij zijn de
‘vruchtgebruikers’ van de aarde, die – en hier citeert De Witte Marx – ‘tot
taak hebben “hem in een verbeterde staat aan volgende generaties door te geven,
als boni patres familias”’. Marx en
Engels gingen ervan uit dat ‘een socialistische omwenteling de roofbouw op mens
en natuur zou beëindigen’, maar een ‘concreet uitgewerkte politieke ecologie’
hebben ze niet uitgewerkt.
(wordt vervolgd)
(wordt vervolgd)