2-5 maart 2002
Een heerlijke
wandeling met G. & T. in Ryckevelde. Ik breng ze allebei aan het lachen –
ja, óók G., die anders toch niet zo gemakkelijk om mijn fratsen lacht – met een
geïmproviseerde sketch van een Hollandse cabaretier waarin ik het onder meer
heb over het aaneenrijgen van zinnen (‘praten is zingen’). Ik geniet van mijn
kinderen.
*
Peter Van
Peteghem wint de Omloop Het Volk. Ik kijk het laatste anderhalf uur, maar de
schrik bekruipt mij dat de recente dopingverwikkelingen ook dit plezier hebben
aangetast.
*
Voor het
etentje met H., A., J., L., S. en P. ben ik een uur of drie in de weer in de
keuken: courgette met tomaat en fètakaas; rosbief met in bouillon gesmoorde
witloof, worteltjes en kleine patatjes – en ondertussen maak ik ook nog soep
van de niet gebruikte groenten. De avond verloopt aangenaam (…). Van de
gesprekken herinner ik me achteraf alleen dat H. nogal doorboomt over onze
‘plicht’ om nu regelmatig naar concerten te gaan in het Concertgebouw. (…)
*
Al is het
zondag: ik werk.
*
Het mooie weer
duwt me voor de eerste keer dit jaar op de fiets. Mijn eerste ‘kruisweg’ van
het jaar.
*
Ik begin de
mannenreis uit te stippelen: in omgekeerde richting, vanuit La Tour Blanche,
waar G. een gîte heeft gehuurd, naar het noordoosten.
*
(…)
*
Een opstoot
van depressiviteit strandt op een gewichtig boekenpakket van De Markies. Dag
Pascal, zegt de postbode. Ik leun voorover uit het raam van de tweede
verdieping en vraag de man of hij mij kent. Nee, alleen mijn naam gelezen op de
doos die hij aan de voordeur heeft neergezet. Ik lach hem toe… In de doos
zitten Barnard, Schama, Magee, Van Istendael…
*
(…)
*
Don DeLillo, Witte ruis
[199]: ‘Haar
lichaam werd het intermediair van mijn vastbeslotenheid, mijn stilzwijgen. Elke
nacht vleide ik me tussen haar borsten, schoof die aangewezen ruimte binnen als
een beschadigde onderzeeër zijn reparatiedok. Ik putte moed uit haar borsten,
haar warme mond, haar tastende handen, uit haar over mijn rug glijdende
vingertoppen. Hoe lichter de aanraking, hoe vaster mijn voornemen haar niets te
vertellen. Alleen haar eigen wanhoop kon mijn wil breken.’
[202]: ‘Ik
wilde zeggen dat hij al dergelijke rampzalige bevindingen met gelijkmoedigheid
zou leren bezien naarmate hij volwassen werd, de beperking ontgroeide alles
letterlijk te nemen, een geïnformeerde, sceptische onderzoekszin ontwikkelde,
won aan wijsheid en afgerond inzicht, oud werd, aftakelde, doodging.’
[210]: ‘De
wereld is vol afgedankte betekenissen. In de gemeenplaats vind ik onverwachte
thema’s en intensiteiten.’
*
‘De wereld is
vol afgedankte betekenissen. In de gemeenplaats vind ik onverwachte thema’s en
intensiteiten.’ In een wereld waarin we niets kunnen geloven, schermen we
lacherig met gemeenplaatsen, de dooddoeners waarmee we een echt gesprek uit de
weg gaan (een echt gesprek dat ons alleen maar met ons onvermogen zou
confronteren), en met schlagers die we ironisch toelachen maar waarin we
onvermoede vertolkingen aantreffen van de gevoelens die we niet meer mógen
koesteren.
*