Noordoost 14 - naschrift
4 september
Ik ben nu
alweer meer dan twee weken thuis, en dat is langer dan ik ben weggeweest – ook
al lijkt het veel korter. Ik heb mijn notities geredigeerd en op mijn blog
geplaatst. De foto’s geselecteerd, bewerkt. De hele film – zo wil dan het
cliché – van de reis die ik heb gemaakt opnieuw laten afrollen. En natuurlijk
heb ik zelf ook de indruk dat het niet zo’n succes was. Alleen al omwille van
het eenvoudige feit dat ik een heel andere reis maakte dan oorspronkelijk
gepland: Noord- in plaats van Zuid-Duitsland om te beginnen, maar ook de helft
korter dan voorzien, ook in tijd natuurlijk.
Er zijn zeker
plezierigere reisherinneringen denkbaar. In mijn herinnering en mijn door
herinnering gevoede verbeelding spelen ze zich vooral in zuiderse landen af, in
Frankrijk en Italië vooral. De geneugten van een Provençaals platanenplein, tikkende
ballen en een pastisje in de knuist. Samen met vrienden de ingrediënten voor
een copieuze maaltijd aankopen, uiteraard op het plaatselijke marktje op
datzelfde plein, en dan in de keuken staan en… aan tafel! Eindeloos filosoferen
tot een stuk in de nacht onder een milde sterrenhemel. ’s Ochtends vroeg,
terwijl iedereen nog slaapt, een eerste lijntje trekken in het zwembad, niet met
cocaïne natuurlijk maar wel zonder zwembroek, terwijl je over de rand uitkijkt
op de bergketen aan de einder, nog gehuld in de nevelen die straks zullen
verdampen wanneer de zon weer volop gaat schijnen. En dan alles klaarzetten
voor een stevig ontbijt: sterke koffie, vruchtensap, eieren, vers brood, echte
boter, kaas, uitgelezen confituren. Een ingetogen bezoek aan een Romaans
kerkje, de koelte daarbinnen, de naïef verbeelde godsvrucht van vroege
middeleeuwers op de kapitelen. Een wandeling over een Bretoense klip, de oceaan
bijna onhoorbaar bulderend in de diepte, of tussen de cipressen langs een Toscaanse
grindweg, nog voor de siëstahitte inzet. De lange tocht van ochtendkoffie en
dorstlessend sprankelend water, over het eerste aperitief en dan die fles
gerijpt rood bij het eten, tot de allerlaatste neut voor het slapengaan. Vakantie!
Neen, dan dat
sombere relaas. Zwoegen op de fiets in Duitsland – wat doe ik mezelf aan? En
waarom?
Ik heb geen
moeite om toe te geven dat mijn relaas nogal somber is. Hoe het komt? Zo slecht
was die reis nu ook weer niet. Ik bekijk het neutraal en vind dat reizen niet
noodzakelijk tot een aaneenrijging van pretmomenten moet leiden. Ik heb veel
gezien en geleerd. Ik heb Duitsland beter leren kennen. Dat mocht wel eens: het
is een al te lang door mij verwaarloosd buurland. Maar het is ook een saai
land, toch dat deel ervan dat ik heb bereisd. Mecklenburg-Vorpommern,
godbetert. (En nu stemmen ze daar nog eens extreem-rechts ook, op een partij
die schaamteloos alle vluchtelingen verkrachters noemt. Correctie: ik had het hier eerder over de partij NPD (Nationaldemokratische
Partei Deutschlands), maar het moest AfD zijn, Alternative für Deutschland –
zij zijn het die nu van nul naar twintig procent stijgen en Angela Merkel, die
net in China samen met negentien andere belangrijkste regeringsleiders het
klimaatakkoord aan het bekrachtigen was, voor een groot probleem plaatsen.)
Saaiheid kent maar één schakering en dat laat zich moeilijk vertellen. De
ervaringen van overdag die mij ’s avonds, bij het maken van mijn notities, waren
bijgebleven, bleken vooral deze die uit die eentonigheid naar voren sprongen en
dat waren dan meestal de dingen die afweken en die ik op de een of andere
manier als hinderlijk had
ervaren.
Le bonheur se raconte mal. Maar het was er wel, dat geluk. De
roes van het zich gelijkmatig voortbewegen, de overwinning op het eigen lichaam.
De zon na een grijze dag. De kennismaking met nieuwe en onbekende landschappen.
De kleur van sommige huizen en van de chicoreibloemen in de berm, het gefluit
van de buizerd en het getrompetter van de kraanvogels, een vriendelijk woord. De
twee brikjes fruitsap van eenvoudige mensen in Selters, de gastvrijheid van de
mensen op Camping Schonsee, de aanmoedigende schouderklop in de buurt van
Gotha, de man in Anklam die mij de schuilkelder aanwees die ervoor had gezorgd
dat hij toch nog een leven had gekregen – en de ontroering die dat in mij
teweegbracht.
Dat is heel
veel, maar het is te weinig. De taal zat mij vaak in de weg. En niet alleen
omdat ik voortdurend dat scanderen erin hoor of omdat ik hem niet spreken kan. Ik
wil niet te vlug veralgemenen, maar die Duitsers hebben een lastige verhouding met
hun taal. Taal dient – normaal gesproken – om de werkelijkheid te benaderen en
dichter te brengen. Wie die werkelijkheid juist evoceert, spreekt waarheid. Wie
dat niet doet, liegt of vergeet. De Duitsers hebben een lastige verhouding met
de werkelijkheid. Ze kijken graag weg, heb ik de indruk. Zeker in
Oost-Duitsland: daar hebben ze in een halve eeuw twee keer moeten vergeten.
Neen, drie keer. Ze hebben de oorlog moeten vergeten, de gruwel maar ook welke
rol ze daarin zelf gespeeld hebben; ze hebben het communisme moeten vergeten en
daarin hun eigen slaafsheid en deelname aan het georganiseerde afbreken van het
onderlinge vertrouwen dat in een gezonde mensengemeenschap moet heersen; en dan
nog moeten – of willen – ze ook nog eens vergeten dát ze dit alles vergeten.
Het duurt nog wel een tijd voor die verkreukelde relatie met de waarheid helemaal
zal uitgevlakt zijn. In de vernielde steden kan zoiets nooit het geval zijn: in
elk wederopgebouwd Duits stadscentrum blijft de verwoesting schrijnen. En dan
komt daar nu nog eens de algemene onzekerheid bij die ook wij, die geen
nazisten of Ossi’s geweest zijn kennen: het milieu, de bedreigde welvaart, de
vluchtelingencrisis. Schaffen wir das?
Wirklich?, vraagt iemand op fluistertoon.
(En dan zie ik
nu, terwijl ik dit schrijf, op de
website van de AfD dat ze de oproep Mut
zur Wahrheit! als slogan voeren.)
Dat Frankrijk
mij beter ligt dan Duitsland – opnieuw: ik hoed mij voor overhaaste
veralgemeningen – heeft zeker ook te maken met de landschappen. En met de
wegen. Fietsen in Duitsland is geen sinecure. Het is wat mij betreft niet voor
herhaling vatbaar.
Natuurlijk ben
ik niet met de juiste instelling vertrokken – dat is ook een oorzaak van mijn,
hoe zal ik het zeggen, minder geslaagde
reis. Ik ben mij daarvan bewust. De beslissing was negatief gemotiveerd en
overhaast. Ik vertrok min of meer onvoorbereid. Mentaal onvoorbereid, bedoel
ik. Er was geen fase van opbouw van het verlangen aan voorafgegaan, een fase
van zelfovertuiging. Mijn reis had zelfs iets van een vlucht. Ik wou meer wég
zijn dan ergens heen. Ik wou aan deze zomer een concrete herinnering bewaren in
plaats van het overmogen om hem van andere zomers te onderscheiden. In dat
opzet ben ik wel geslaagd, denk ik.
Zoals de zin
van het ware reizen meer ligt in de reis zelf dan in de bestemming, zo ligt die
zin al evengoed in wat je met de herinnering aan de reis doet. Evengoed in de
verwerking als in het beleven zelf. En waar écht reizen bijna per definitie een
solitaire aangelegenheid is, kan het delen van de reiservaring dat ongemak tot
op zekere hoogte compenseren. Op voorwaarde dat het oprecht gebeurt, ook met de
mindere verhalen. Aan een diavoorstelling met alleen maar weergaloze
berglandschappen heeft niemand iets.