MAAKLOON
Was ik aan het loket blijven wachten tot alle dagjesmensen
vóór mij in de rij hun ingewikkelde vervoerbewijzen hadden verworven, dan had
ik mijn trein gemist. Ozonkaartjes, dagtrips, elke leeftijd zijn tarief – er zou
van minder een opstopping ontstaan. Op het perron beloont de conducteur mijn
spurt met het openhouden van de laatste treindeur. Ik dank hem daarvoor. En
meld meteen dat ik nog geen kaartje heb.
Wat later komt hij langs. Hij rekent mij tachtig frank méér
aan dan ik gewoon ben te betalen. Wanneer ik verbaasd opkijk, heeft hij het
over een ‘maakloon’. Ik maak hem duidelijk dat ik niet wens op te draaien voor
de ontoereikende dienstverlening aan de loketten. Waarop de conducteur mijn
identiteitskaart vraagt.
Een halfuur later komt hij aanzetten met een formulier C
170: ‘Vaststelling van een onregelmatigheid “Reizigers”’. En daarop, in de
rubriek ‘Feiten’: ‘Heeft op het perron verwittigd. Weigert te betalen met
maakloon.’ De boete, waarover nog met geen woord is gerept, blijkt, alle
verhoudingen in acht genomen, buitensporig.
Ik blijf, desnoods tegen beter weten in, een pleitbezorger
van het openbaar vervoer. Dit stukje is geen pleidooi om de grillen van het
spoor te ruilen voor het geduld dat de modale filerijder dient op te brengen.
Intussen belonen de Spoorwegen mijn loyauteit met een boete van duizend frank.
Een rond bedrag, voorgeschreven in een vierkante reglementering.
Deze column verscheen twintig jaar geleden in De Standaard van 9 augustus 1996