woensdag 7 september 2016

de zomer van 2016 – 74



7 september

Tijdens en na mijn reis naar Duitsland ben ik nogal intensief over dat land beginnen te lezen: W.G. Sebald en Jörg Friedrich over de bombardementen, Biljarten om halftien en De engel zweeg van Heinrich Böll, over de verwerking van het oorlogstrauma. Met de dagboeken van Viktor Klemperer was ik al een tijdje bezig. En Geert van Istendael schreef een prachtige inleiding op Duitsland.

In Mijn Duitsland trekt Geert van Istendael kriskras door zijn geliefde Duitsland, op zoek naar de ziel ervan, of de identiteit. Het boek, fragmentarisch in zijn opzet maar consistent als geheel, verschaft een zeer brede maar daarom niet minder indringende kijk. De hoofdstukken gaan onder meer over: Bach, de Romantiek, Brecht en de ideologische zwaai van Thomas Mann; over het nationaalsocialisme uiteraard maar ook de diepgaande invloed van de DDR-verzorgingsstaat op de Duitsers die zich een tijdlang gedwongen aan gene zijde van het IJzeren Gordijn hebben opgehouden; over het doorbreken van de Muur (waar Van Istendael zelf als jonge journalist bevoorrechte getuige van was); over Duitse dialecten en poëzie; over koekoeksklokken en het keukenmes van de firma Herder; over ecologie (de terugkeer van de zalm in de Rijn) en duurzame energie. En over Joden: ‘Onder leiding van de Jood Haber [Fritz Haber, 1868-1934] werd in Duitsland het middel ontwikkeld waarmee de Joden zouden worden vergast. […] Een wredere vorm van integratie is nauwelijks denkbaar.’ Haber was inderdaad de uitvinder, niet alleen van kunstmest, wat hem in 1918 de Nobelprijs opleverde, maar ook van allerlei gifgassen, onder meer Zyklon-B, waarbij hij natuurlijk niet de verdelging van zijn rasgenoten maar wel die van insekten voor ogen had. Van Istendael provoceert hier, uiteraard moedwillig. Maar zijn punt is gemaakt: de Duitse geschiedenis is complex en ‘verschrikkelijk’. Bekijk bijvoorbeeld deze opmerking over de dagen na de verkiezingen van 1933: ‘De katholieke partij had drieënzeventig zetels. Zonder haar steun kon Hitler in het parlement nooit het grondwettelijk vereiste aantal stemmen bij elkaar krijgen dat ruim baan zou maken voor de totale willekeur die hij wenste.’

Ik heb van Mijn Duitsland niet alleen zeer veel feitelijke informatie opgestoken en dus kunnen vaststellen dat ik van dat land niet veel wist (maar dát wist ik al, daarom ook dat ik er doorheen heb gefietst), ik heb het boek ook met plezier gelezen. Van Istendael schrijft uitermate goed, beeldend en bindend. Zo kan hij op de hem typerende manier op hilarische wijze woedend en nukkig zijn – maar dat sorteert alleen maar effect doordat hij het slachtoffer van zijn boosheid ook met veel liefde omhult en uitkleedt. Zo staat er al meteen in het eerste lemma (over Aachen) over de wederopbouw van de door de oorlogsbombardementen zwaar getroffen Duitse steden het volgende te lezen: ‘De puinruimers en wederopbouwers hebben fanatiek de grootst mogelijke banaliteit nagejaagd. Na hen kwam en de stedenbouwers en monumentenzorgers, die, gevolg geven aan frisse, baanbrekende inzichten, fanatiek naar de grootst mogelijke kneuterigheid gestreefd hebben.’

Het is natuurlijk een overdrijving om te gewagen van fanatiek streven naar banaliteit en kneuterigheid, maar Van Istendael heeft gelijk. De Duitse wederopbouw is een zootje. Dat heb ik nu ook met eigen ogen kunnen vaststellen. Het is een feit dat de grote gaten die de geallieerde bombardementen tussen 1943 en 1945 in de Duitse materie hebben geslagen – gaten die nog veel zichtbaarder zijn dan de affreuze littekens die de bruinkoolwinning in bepaalde gebieden in Oost-Duitsland heeft achtergelaten – te rap en bijgevolg smakeloos, functioneel en ongeïnspireerd werden ingevuld. Het gevolg is dat je in de meer dan 150 Duitse steden die geheel of gedeeltelijk werden vernield zeer vaak snakt naar sporen van intacte en door de tijd gepatineerde, niet kapotgerestaureerde geschiedenis.

In de afwezigheid van concrete relicten van de complexe en verschrikkelijke Duitse twintigste eeuw is de herinnering eraan natuurlijk heel erg pregnant onrechtstreeks áánwezig. Het Duitse wégkijken trekt op een paradoxale manier de aandacht. Duitsland is als een kind dat zich verraadt door te nadrukkelijk te doen alsof het niets heeft mispeuterd. Dat wekt een slechte indruk en komt de geloofwaardigheid niet ten goede. Dat maakt het moeilijk om van het land te houden. Ik denk eigenlijk dat zoiets – en Van Istendaels boek illustreert dat ten overvloede – enkel nog mogelijk is via de affiniteit met de grote Duitse cultuurprestaties van vóór de tijd dat alles fout is beginnen te lopen, met het werk van de grote componisten, dichters en filosofen.