Gisteren mocht ik nog maar eens ondervinden tot welke heftige en, ja, onzindelijke discussies op Facebook een meningsverschil aanleiding kan geven. Naar aanleiding van een opmerking over de penistekening in Sint-Gillis, of die nu al dan niet moet worden verwijderd, verboden, gedoogd, toegestaan of toegejuicht, wordt algauw het grof geschut bovengehaald. Ik verdedig een vrij gematigd standpunt – ingrepen in de openbare ruimte kunnen het best met democratisch georganiseerde consensus worden geregeld – en krijg meteen een hele lading verwijten over me heen. Ik ben preuts en een moraalridder, en de verwijzingen naar de Middeleeuwen en de Inquisitie zijn niet uit de lucht. Zelfs de Wet van Godwin laat zich gelden want er wordt naar de nazi's verwezen. Mijn bedenking bij de penistekening zou een gelijkenis vertonen met de nationaalsocialistische behandeling die de zogenaamde 'Entartete Kunst' te beurt viel.
Ik kijk daar toch
een beetje van op. Het enige wat ik heb willen zeggen, is dat kunst in de
openbare ruimte niet zomaar moet kunnen, en al zeker niet als zij
wederrechtelijk op een privé-eigendom wordt aangebracht. Niets minder maar ook
zeker niets méér dan dat. Ik vind het dan toch enigszins teleurstellend te
moeten vaststellen dat meteen allerlei dingen die ik niet heb gezegd door elkaar worden gehaspeld. En dat is het wat ik
bedoel als ik de discussie 'onzindelijk' noem. Want wat gebeurt er? Er worden
hier vooronderstellingen op een hoop gegooid. Of vooroordelen, dat zou ook
kunnen.
Een ervan is
dat ik aanstoot zou nemen aan het onderwerp van de afbeelding: een penis ofte het
mannelijke geslachtsorgaan. Zelfs de Griekse beeldhouwkunst wordt in stelling
gebracht: moeten we die lullen dan afhakken, of er opnieuw vijgenbladeren voor
hangen, zoals in andere tijden gebeurde? In welke context die Griekse beelden van
blote mensen tot stand kwamen en waarom ze in de publieke ruimte werden
opgesteld, daar wordt even niet aan gedacht. Neen, want het oordeel dat ik een preutse
moraalridder ben, primeert en is dus een vooroordeel.
Een andere
vooronderstelling is dat ik de vrijheid van de kunstenaars wil beknotten. Ik
koester echter wat dat betreft niet de minste ambitie – met dien verstande dat
ik wel degelijk vind dat de vrijheid van kunstenaars absoluut is. Maar er lijkt
een verwarring te bestaan tussen de begrippen artistieke vrijheid en de toepassing
daarvan in de openbare ruimte. Een kunstenaar mag voor mijn part tekenen of
schrijven of vormgeven wat hij/zij maar wil, uiteraard, maar in de openbare
ruimte lijkt niet alles mij toelaatbaar. Sommige zaken raken taboes of grenzen.
Elke samenleving heeft daar afspraken over. Nu kan kunst inderdaad aan die
grenzen morrelen en ze misschien zelfs verleggen. Maar kunst die deze grenzen
overschrijdt, daar bestaat een woord voor: blasfemie of pornografie. Misschien
zijn wij de eerste samenleving zónder grenzen – dat zou dan een antropologisch
unicum zijn. Misschien zegt dat wel iets over onze beschaving.
Bovendien wil
ik waarschuwen voor het precedent. Als je die lul in Sint-Gillis toelaat, dan komt
er straks gegarandeerd een ‘kunstenaar’ die iets doet met kruisen of Mohammeds
of Boeddha's of hakenkruisen, en voor je het weet is het hek van de dam en hoe
houd je dat nog tegen als je Sint-Gillis hebt toegestaan.
Nog een
vooronderstelling die de discussie kruidde, is dat ik mijn mening zou baseren
op een smaakoordeel. Maar daar heb ik het absoluut niet over. Wat is kunst? Die
vraag leidt tot soms interessante maar meestal steriele discussies. Dat
onderscheid is te vaag om op basis daarvan het maatschappelijk verkeer te
regelen. Ja, Banksy heeft, zonder dat daarom werd gevraagd, mooie graffiti
gemaakt, en je kunt op basis van dat esthetisch argument de eigenaar van het
gebouw proberen te overtuigen om de tekening te laten staan. Maar als die
eigenaar vindt dat de tekening weg moet, dan moet hij weg. Punt aan de lijn.
Al deze zaken,
waarover ik het dus niet had, worden
in de discussie betrokken. Maar datgene waarover ik het wél had – dat kunst in
de openbare ruimte niet zomaar kan – wordt niet besproken. Geen argumenten
tegen, en nauwelijks voor. Of toch, één iemand stelt dat het beschilderen van
privé-eigendom (zichtbaar in de openbare ruimte) toch ook niet zomaar kan
zonder de instemming van de eigenaar. En er is nog iemand anders die vraagt:
'Moet kunst geschikt zijn voor iets, iemand of voor een locatie?' Waarop ik
antwoord: 'Ja.'
En wel hierom.
Als je het hebt over kunst in de openbare ruimte, dan lijkt het mij niet meer
dan normaal dat je de relatie tussen beide – kunst en openbare ruimte – in acht
neemt. Kunst in de openbare ruimte moet bijvoorbeeld iets zeggen over die openbare ruimte. Wat zegt nu
die lul in Sint-Gillis? Die lul in Sint-Gillis zegt aan alle omstaanders niet
enkel: ‘Dit is een mannelijk geslachtsdeel in rust’, maar vooral: ‘Dit is een
openbare ruimte waarin zo’n afbeelding kan.’ Welnu, de eerste boodschap zal ik
niet betwisten, maar door de tweede voel ik mij niet aangesproken. En nochtans
maak ik deel uit van die openbare ruimte. Misschien moet ik mijn mening
herzien, maar voorlopig ben ik daartoe niet bereid. Deze tekening overtuigt mij
alvast niet om die stap wél te zetten. Integendeel.
Het gaat niet
om een relatie waarin voor het ene, de kunst, zomaar alles kan, zonder dat het
andere, de openbare ruimte, zeg maar het publieke debat dat daarin wordt
gevoerd, daarover een zeg kan hebben. Daar hebben we democratische spelregels
voor. Concreet: het schepencollege beslist. Maar sommige deelnemers aan de
discussie huldigen een soort anarchisme: ‘Kunst moet provoceren, anders is het
geen kunst.’ Ik deel die mening niet. Ik noem dat salonanarchisme. Want wie
provoceert, erkent meteen dat er grenzen zijn die eventueel kunnen verlegd
worden. Hij, of zij, provoceert altijd in een context. En die context is
maatschappelijk bepaald. Als álles mogelijk is, kun je niets meer zeggen. En
kun je ook niet meer provoceren. Dat is ten andere waar de hedendaagse
(installatie- of conceptuele) kunst is terechtgekomen. Dan krijgt je dit soort houding:
‘Zie jij die reuzenpenis daar? Ach, wat leuk, maar tegelijk: so what?’
Rekening
houden met de omgeving is ten andere ook wat je op het internet doet. Je
plaatst teksten, foto’s, links – maar liefst toch niet om het even wat. Je
houdt rekening met wie het te zien krijgt. Je doet je uiterste best om mensen
niet te kwetsen, om in discussies genuanceerd en beredeneerd te zijn, om niet in
de val van de polarisatie te trappen. En zeker om niet het niveau van de
discussie tot dat van een ordinaire scheldpartij te verlagen.