G. is ziek,
hij heeft tot 39° koorts en méér.
*
(…)
*
Op tv geeft
Luc Tuymans een rondleiding in de overzichtstentoonstelling Rik Wouters in het
PSK. Zelden heb ik zo’n arrogante (…) gezien; zelfs de wetenschap dat hij een
cynisch spelletje speelt (in het beste geval) kan mij niet milder stemmen.
*
(…)
*
John Thaw
(inspector Morse) is dood. Slokdarmkanker. Kettingroker.
*
(…) G. wijst
mij op de voordelen van de gsm.
*
Door de
invoering van de euro leveren de ophalingen in de kerken een kwart minder op.
*
Slechts zeven
mensen wonen mijn derde les voor Moritoen bij. We lezen Verschaffels essay ‘Het
essay als denkvorm’.
*
We gaan de
sfeer opsnuiven op de openingsdag voor het grote publiek van Brugge 2002. (…)
Ik ga met P. voor het eerst binnen in het nieuwe Concertgebouw. Gemengde
gevoelens; het positieve is dat mijn negatieve indruk berust op elementen die
duidelijk nog niet definitief zijn: de veel te sobere aankleding. Ik loop Bruno
V. tegen het lijf.
*
Ik ga met T.
naar het vuurwerk op het Zand: saai! Daarna nog met P. naar de Republiek. H., G.,
E., S., L. en vooral een zeer mooie serveerster houden mij in de stemming (die
euforischer wordt naarmate ik zatter word). Om drie uur hikkend op de fiets
naar huis.
*
Zondagnamiddag:
vertalen!
*
(…)
*
(…)
*
‘Dat inzicht
moet mij aan de vooravond brengen van belangrijke beslissingen en grote
veranderingen.’ (1 ii 2002) Ik leef, ook wat dat betreft, in het uitstel. De
noodzakelijke gesprekken vinden niet plaats; de ‘bevoegde instantie’ geeft niet
thuis.
*
Ik zit om half
tien nog te werken (…) in mijn ‘cel’. Ik kan nog net een instorting van een
deel van mijn bibliotheek verhinderen. Nu staan de boeken op mijn werktafel
gestapeld (op de grond is het te vochtig): stapels lijken onoverkomelijker dan
rijen op planken. Ik moet echt iets doen aan die hoeveelheid boeken.
*
Er wordt zeer
hard gewerkt dezer dagen.
*
(…)
*
G. mag voor
zijn verjaardag met vier vriendjes naar de schaatspiste van het Boudewijnpark.
Ik ben er meer dan twintig jaar geleden voor het laatst geweest, het is er
ondertussen onderkomen geworden. De vreemde gewaarwording van een hernieuwde
kennismaking met een ooit vertrouwde beweging, het glijden over de krassige
ondergrond van een veel te druk beschaatste ijsbaan. Ik zie mijn zoon
voorbijglijden. Hij doet het erg goed, voor een eerste keer. Ik houd hem met
moeite bij. Trots wedijvert om angst dat hem iets overkomt. Het vadergevoel. Ik
geniet nadien van de vrolijkheid in de auto: het zijn erg lieve kinderen. Waar
ik tegenop had gezien als tegen een karwei, draait uit op een mooie ervaring.
*
Nog naar
aanleiding van de verjaardag van mijn jongste zoon: bezoekjes van de oma’s, van
M., van P. & J. Dat laatste bezoek is niet zo’n succes. Het gesprek floddert wat
aan, wordt voortdurend doorkruist door nieuwe, kwansuis zich aankondigende
onderwerpen, die echter nooit ten volle worden aangesneden. Er is geen warmte.
*
(…)
*
Ik dacht dat
ik een adempauze zou krijgen, maar het werk blijft binnenstromen.
*
Wielrenner
Frank Vandenbroucke, voor wie ik omwille van zijn flamboyante bravoure en
dwarsigheid toch een boontje had, vliegt alweer tegen de dopinglamp… Het zal nu
wel definitief gedaan zijn. Een vergooid talent. (Is het vergooien van groot
talent erger dan het vergooien van klein talent? Wat leert de parabel
daarover?)
*
Een
onvoldoende voor een van mijn teksten voor de KBS. Verbaast me niks, eigenlijk.
Als ik voor mezelf naga hoeveel inzet ik voor dat soort klussen mobiliseer.
Maar waar zet ik me wél 100 procent voor in? Het najagen van schimmige (…)
troost? (…)
*
Ik ga, op zijn
uitnodiging, mee met H. naar een concert van het Spiegel-Kwartet in de
kamermuziekzaal van het nieuwe Concertgebouw: een romantisch stuk van Lekeu
(dat me doet denken aan de Vaughan Williams die Gilbert me heeft leren kennen),
en strijkkwartetten van Janaček en Bartók. Zeer intens; gelukkig klinkt de
muziek me bekend in de oren (want anders zou ze ontoegankelijk voor me zijn, besef
ik). Na het concert drinken we twee trappisten in De Passage. Ik vertel nogal
enthousiast over mijn reis naar Zweden.