De zomer is
voorbij. De nazomer nu stilaan ook. Het is zondag. Ik ben ziek, gekluisterd.
Keel, luchtweg. Er is ademnood, benen van fluweel. Ik lees een bladzijde in bed
en ben wég. Mijn ogen vallen dicht, een flard van een droom bezet mij. Wakker
alweer, ik kijk op het uurwerk, enkele minuten slechts zijn voorbijgegaan. Ik
sta op, neem opnieuw mijn boek ter hand. Of neen, ik schrijf eerst enkele
zinnen neer. Deze. Is er iets op Facebook. Neen, er is niets op Facebook. En
zelfs als er iets op Facebook zou zijn. Ik denk aan wat te doen. Honderd projecten,
duizend boeken. Maar ik moet door mijn mond ademen en er kriebelt iets
weerbarstigs in mijn keel. Waar is mijn bril, waar is mijn telefoon. Waar is
het boek dat ik net nog in bed lag te lezen. Het ligt nog op het bed. Ik ga het
halen. Ga op het bed zitten. Mijn bril staat op mijn hoofd. Ik ga liggen. Een
bladzijde, ik ben wég. Een droom, een flard daarvan. Ik word wakker, ik kijk op
het uurwerk. Enkele minuten slechts zijn voorbijgegaan. De zondag is nog
lang. Ik zet de waterketel op het vuur en ga bij het raam staan. Buiten is het nu bewolkt. De buienradar
voorspelt regen, zo tegen een uur of vijf. Een kind roept in het park. Het is
merkbaar frisser nu. Ik ga aan de computer zitten en schrijf deze zinnen op. De
ketel fluit. De herfst is begonnen. De herfst van 2016.