Sommige
scholen grijpen terug naar het uniform. Ik juich dat toe. Het vermijdt dat jongeren
zich, in hun streven om zich van de anderen te onderscheiden, aan
textielconsumentisme uitleveren, met als enige resultaat dat ze zich
conformeren aan wat de jacht op status en dus de mode voorschrijven. Dat hun
gescheurde jeans of wattenjassen worden geproduceerd in een of ander
derdewereldland, in donkere ateliers waar kinderen en vrouwen worden uitgebuit,
is de minste van hun zorgen – als het er al een is. Neen, doe mij maar het
uniform. De ouders worden één keer op kosten gejaagd en kunnen dus kiezen voor
kwaliteit, en met de tijd die wordt uitgespaard omdat er niet meer moet worden
gedraald voor overvolle kleerkasten kan een aanvang worden gemaakt met het
lezen van de grote werken uit de wereldliteratuur. En het vestimentaire resultaat
zal hetzelfde zijn: iedereen min of meer gelijk. Het onderscheid wordt dan wel
gemaakt in waar het in een school werkelijk om draait of zou moeten draaien:
het ontwikkelen van ieders talenten.
Met die
uniformkwestie begint François Ozon Dans
la maison (2012), een film die heel erg draait om hoe we eruitzien en
bekeken worden, en hoe we zelf altijd ook graag kijken naar de anderen. Dat
laatste doen we dan vooral omdat we willen weten wat het verhaal van die persoon is. Dat verhaal, lijkt Ozon te zeggen, valt
uiteindelijk altijd nogal schraal uit. Het grootste verhaal bestaat eigenlijk
voornamelijk uit het ontbreken van verhalen: dát is het uniform dat we allemaal
sowieso dragen. Er zijn niet veel verhalen, en al zeker niet in de zogenaamde middenklasse,
waar de film is gesitueerd.
Die middenklasse stuurt in de film zijn kinderen naar het Lycée Gustave
Flaubert – de naamkeuze is een ferme knipoog: Flaubert was een uitstekend
verteller. Een uitgave van zijn Un coeur
simple, een van de beste verhalen aller tijden, komt een paar keer heel
nadrukkelijk in beeld.
Iedereen heeft
een grote behoefte aan verhalen. En dat in een tijd waarin geldt, zoals Milan
Kundera ergens schrijft (ik citeer uit het hoofd): ‘Het grootste avontuur van
deze tijd is het ontbreken van avonturen.’ Daarom zetten wij onze verbeelding
aan het werk. We verzinnen achter elke façade van onbeduidendheid een Grieks
drama. De een slaagt er al beter in dan de ander om het te vertellen op een
manier die de aandacht vasthoudt. Soms blijven we te dicht op de werkelijkheid
en bezondigen we ons aan indiscreties. Die kunnen kwetsen, en op die manier
levens verwoesten. Het vertellen van de werkelijkheid is altijd een heikele
onderneming. Woorden kunnen als messen zijn. Literatuur is explosief materiaal.
In de film wordt niet voor niets een personage bewusteloos geslagen met een
exemplaar van Voyage au bout de la nuit.
Ik heb me goed
geamuseerd met Dans la maison. Ozon
slaagt erin om een erg moeilijke thematiek op een spannende en humoristische
wijze uit te werken. Dans la
maison is inderdaad een erg grappige film. Neem bijvoorbeeld de scène met de
jongen die – op frauduleuze wijze – aan een achttien op twintig voor wiskunde
is geraakt. De vorige keer had hij een veertien. ‘Dat betekent dat je nu een
gemiddelde van zestien hebt,’ jubelt zijn vader. De jongen hoort het in Keulen
donderen.
In Dans la maison komen
meerdere verhalen samen. Een ervan is dat van de leraar Frans Germain (Fabrice
Luchini), die, hoe kan het anders, zelf een gefrustreerde schrijver is, met
maar één inmiddels vergeten liefdesromannetje op zijn naam. Zijn huwelijk met
een uitbaatster van een modernekunstgalerie (nog zo’n verhalenwinkel) is in steriele
routines vastgelopen. Het pedagogisch vuur in hem is al lang uitgeblust. Tot er
in zijn klas, als een zeldzame parel tussen een stel cultuurloze barbaren, een
uitermate getalenteerde jongen blijkt te zitten, die met zijn opstel over wat
hij het voorbije weekend heeft gedaan de aandacht van Germain opwekt. Waar een
andere leerling niet verder komt dan te vertellen dat hij voor de televisie pizza
heeft gegeten, dringt in het verhaal van Claude een zestienjarige jongen het
huis van een vriend binnen. Die vriend heeft een nogal enigmatische moeder, die
l’odeur si singulière d’une femme de la classe
moyenne verspreidt terwijl ze, gevangen in een tegenlicht dat dwars door de
stof van haar jurk gaat, voor het raam de gordijnen staat op te meten. Germain
is zodanig in de ban van het verhaal – zoals wij, bekijkers van deze film – dat
hij Claude smeekt om toch vooral een vervolg te schrijven. Ozon geeft ons ondertussen, via de raadgevingen
van Germain, schrijfles: hoe je de details van een omgeving kunt vatten, hoe je
dicht bij je personages moet komen, hoe je de aandacht van de lezer moet
vasthouden, welke werkwoordtijd je het best kunt gebruiken, enzovoort…
Maar
natuurlijk gaat deze film, via de literatuur, uiteindelijk over film: hoe de
regisseur zijn verhaal vertelt, wat er gebeurt wanneer dat verhaal de kijker de
werkelijkheid doet vergeten, waar ergens die subtiele scheidslijn tussen fictie
en realiteit te situeren valt… Dat is allemaal erg intelligent, interessant, entertainend.
Op het eind
zitten leraar en leerling samen op een bank in het park. Het is al donker aan
het worden. Ze kijken naar een appartementsgebouw. Wij, kijkers, kijken
mee. Achter alle ramen zijn
mensen, personages, verwikkeld in de verhalen van hun leven. We zien in die
kijkdozen silhouetten van mannen en vrouwen die praten, vrijen, spelen, slaan…
We weten niet wat er aan de hand is. En dus verzinnen we het. Dat is wat leraar
en leerling elkaar vertellen dat ze doen. Ze kunnen niet anders. Daarin zijn ze
elkaars gelijke.