1 maart 2002
(…)
*
T. komt thuis
met 4 op 10 voor ‘speling’.
*
Na de KBS
stuurt nu ook Ludion gedaan werk terug. Een signaal?
*
Ik bekijk een
kwartiertje lang het fotoalbum ‘najaar 1989-voorjaar 1990’. Van de baby die
opeens opduikt, weet ik alleen maar door de datum wie het is: T. Waarmee ik wil
zeggen: ik heb geen spontane hersengestuurde koppeling tussen die bepaalde
concrete beelden (dat gezichtje, die kleertjes, die haarkleur, die situaties
waarin ik ooit die foto’s heb gemaakt) en die bepaalde identificering (nochtans
slechts één kans op twee).
*
Droom (van
enkele nachten geleden; de klassieke droom): voetbalmatch met Wit-Zwart, Pascal
L., etc… Ik ben te laat, moet nog mijn voetbalschoenen zoeken, enzovoort…
*
Droom
(vannacht; al even archetypisch, maar niet klassiek): ik ga een reis maken met
een groot cruiseschip (zal wel het huwelijksbootje zijn, zeker?), moet ook nog
allerlei gerief bij elkaar zoeken, veroorzaak vertraging, enzovoort…
*
(…)
*
Don DeLillo, Witte ruis (115): ‘Zij beweert dat mijn
dood een groter gat zou nalaten in haar leven dan haar dood zou nalaten in het
mijne. Dat is het niveau van onze conversatie. De relatieve omvang van gaten,
afgronden en kloven. We hebben serieuze woordenwisselingen op dat niveau. Zij
zegt dat haar dood dan misschien een groot gat zou nalaten in mijn leven, maar
dat mijn dood in het hare een afgrond zou nalaten, een groot gapend ravijn. Ik
counter met een peilloze diepte of leegte. En zo gaat dat door tot in de nacht.
Die woordenwisselingen lijken op het moment zelf nooit idioot. Zodanig is de
veredelende kracht van ons onderwerp.’
*
Na het
minivoetbal gaan we naar De Phare (Café Tuinbos is gesloten). Het is er
gezelliger (of levendiger), maar de gesprekken blijven (…): met D. over
computers, met S. over zijn atelier, een evaluatie van de kwaliteit van ons
voetbal (‘het keren van het blad’). L. blijft ijzig afwezig. Op een gegeven
ogenblik komt J. binnen: zijn verborgen leven?
*
Om half twee
thuis. Ik ben klaarwakker, besluit nog wat te lezen. Realiseer me met grote
helderheid de vraag: ‘Waar zijn de afgelopen vijf jaar, tussen mijn 35ste en
40ste, heen? Wát in godsnaam heb ik ermee gedaan?’
*
Ik denk na
over de herschikking van mijn bibliotheek, waar ik op een paradoxale manier
naar verlang. (‘Paradoxaal’ omdat die herschikking ongetwijfeld tot een
vermindering van het aantal boeken zal leiden – en dat voor iemand die altijd
min of meer krampachtig naar een vermeerdering van het aantal boeken in zijn
bibliotheek heeft gestreefd.) Ik overweeg dat ik bij die herschikking drie
categorieën kan hanteren:
1. niet te missen, waardevol;
2. zal ik misschien ooit nog
eens lezen;
3. heeft voor mij geen waarde
meer.
De vraag is
natuurlijk: Wat is, in dezen, waarde? Hoe definieer ik dat? Moet ik elk boek
afzonderlijk door mijn handen laten gaan en evalueren? Ja, misschien moet ik
dat wel eens doen…