TOEVAL
Het woord
lijkt een samentrekking van sereniteit en stupiditeit, en welbeschouwd is dat
nog zo gek niet. Een pakje sigaretten halen in het café om de hoek en er de
vrouw van je leven ontmoeten, dat zou een geval van serendipiteit kunnen zijn.
Serendipiteit
is echter een begrip dat exclusief in de wetenschapsgeschiedenis wordt
gebruikt. Node aanvaardt men er nu dat niet alleen rationaliteit tot
vooruitgang heeft geleid. Dat toont de Nederlander André Klukhuhn aan in zijn
indrukwekkende ‘Inleiding tot de 21ste eeuw’, Sterf oude wereld, uitgegeven bij De Arbeiderspers.
Serendipiteit
is ‘het vermogen van een goed voorbereide en zoekende geest om bij toeval
onverwachte en verrassende ontdekkingen te doen’. De ontdekking van Amerika,
röntgenstralen, radioactiviteit en penicilline zijn er allemaal aan te danken.
Serendipiteit is een wezenlijk bestanddeel van de wetenschap.
Na deze
passage begint Klukhuhn over de overvloed aan informatie in onze tijd. Allerlei
buitenwetenschappelijke factoren – eerzucht, carrièreplanning, geldnood – hebben
ervoor gezorgd dat er tegen het jaar 2000 meer dan honderdduizend
wetenschappelijke tijdschriften zullen bestaan. Elk jaar komen er vijftig
kilometer wetenschappelijke publicaties bij. De kennisoverdracht kan niet
anders dan stagneren. Wie in deze onoverzienbare berg zijn weg zoekt, moet blij
zijn dat er zoiets als serendipiteit bestaat.
Deze column
verscheen twintig jaar geleden in De
Standaard van 14 augustus 1996