11 september
Gisteren nog eens Carnage
gezien van Roman Polanski (2011). Het was al de derde keer, en ik genoot
opnieuw met volle teugen van het fantastische script en de schitterende
acteerprestaties. Twee koppels proberen onder elkaar, ‘in der minne’ zeg maar,
een incident te regelen dat zich tussen hun zonen heeft voorgedaan. Zonder er de
verzekering of advocaten bij te halen. Neen, zij zullen dat even als beschaafde
lieden aanpakken.
Het duurt niet lang voor dat laagje beschaving eraf wordt
gepeld. We zijn getuige van een totale deconfiture, die door het scenario zorgvuldig
wordt voorbereid. De kleinste en aanvankelijk schijnbaar onbeduidende details blijken
later scherpe messen vol venijn: bepaalde woorden, maar ook voorwerpen zoals de
gsm, de deurklinken, de tulpen. En voortdurend wisselen de allianties. Nu eens
klitten de koppels samen, dan weer vinden de geslachten elkaar in hun
eeuwenoude onderlinge strijd, en er ontstaat zelfs even een kruiselingse
entente. Uiteraard komen ook de hopeloze malaises waaraan, ondanks alle schijn,
deze twee huwelijken lijden bloot te liggen. Alan (Christoph Waltz) zit met
zijn gedachten elders en maakt van het begin af aan duidelijk dat de hele
kwestie in zijn ogen belachelijk en van ondergeschikt belang is. Michael (John
C. Reilly) is professioneel minder succesvol maar lijkt over een hoger
emotioneel IQ te beschikken – tot ook hij de pedalen verliest. Penelope (Jody Foster)
is een moralistische trut die uitpakt met haar belangstelling voor gesofisticeerde
kunst maar die eigenlijk vooral de willoze prooi is van een stevige alcoholverslaving.
En Nancy (Kate Winslet) is een snobistische del, die zich toelegt op de
perfecte regie van haar uiterlijk vertoon, maar ten onder gaat in een totaal
verlies van zelfbeheersing.
Eén ding is zeker en voltrekt zich als een onafwendbaar
noodlot, zonder dat in dit drama een deus ex machina de verlossing komt
aandragen: de volwassenen geraken er niet uit, de moraliteit die hen een poging
deed ondernemen om de rede te laten zegevieren, delft het onderspit voor de
gistende brij van primitieve onderliggende emoties, die uiteindelijk zichtbaar
wordt in de vorm van een gulp kots op een glossy Kokoschka-catalogus. (Niet
toevallig díe schilder!)
Dit debacle staat in schril contrast met de twee kinderen,
die we twee keer te zien krijgen: in het openingsshot gebeurt het voorval dat
de reden vormt voor de samenkomst van de ouders, en in het eindshot zien we hoe
de twee jongens alweer met elkaar verzoend zijn. Kinderen worden niet door beschaving
en etiquette gehinderd en beschikken nog over het vermogen om snel te vergeten.
In deze film lijkt timing een van de grootste kwaliteiten. De scènes lopen perfect in elkaar over, er ontstaat spanning, en dan is er weer ontlading omdat de hond van de buren begint te blaffen, of er gaat alweer een telefoon af. In deze golven van oplopende en – tijdelijk – afnemende spanning stevenen we af op het cataclysme, dat Polanski dan weer met een finale kwinkslag wegrelativeert. Enfin, dit is verfilmd theater van de bovenste plank (Carnage is gebaseerd op het toneelstuk God of Carnage van Yasmina Reza), en ik weet nu al dat ik er de vierde keer evenveel, of zelfs nog meer, van zal genieten.