Toen we die nacht, ik nog steeds slaapdronken, voor de tweede keer uit mijn slaap gerukt, uit de schuilkelder kwamen en weer op straat stonden, zagen we aan de horizon, aan de kant van de haven, vlammen tegen de zwarte hemel oplaaien. Geboeid keek ik naar het kleurenspel, naar het geel en rood van de vlammen die samenvloeiden en weer uiteengingen tegen de achtergrond van de donkere nachthemel.
W.G. Sebald, De
natuurlijke historie van de verwoesting, 94 (Sebald citeert Harald
Hollenstein)