Hij zag geen sterretjes maar wel
een kolkend samenstel van cirkels in allerlei soorten zwart. Te midden van al
dat zwart lichtte een sidderende, felgele streep op. Daarna werd het een rode
streep en daarna groen met oranje. Een ritmisch gebonk in zijn hoofd leek het
bloed van achter zijn oog tegen zijn voorhoofd te stuwen. Het was een stuwing
die geen geluid en geen kleur verdroeg, zelfs geen zwart.
Joost Zwagerman, Vals licht, 455 (Dwarsligger-editie)