woensdag 24 februari 2016

vierenvijftig 136


17 februari 2016

woensdag

HANENVEREN

© Cobra
Kunstenaar Jan De Cock heeft een ‘manifest’ geschreven. Hij legt daarin de overheid en de media op de rooster wegens hun verwaarlozing van de haute culture. Op zich is dat beslist een lovenswaardig initiatief. Los van de prangende vraag of De Cocks installaties tot de ‘hoge’ – lees: moeilijke, relevante, essentiële, experimentele, vernieuwende... – kunst moeten worden gerekend, kan niet genoeg worden vastgesteld dat ongeveer alles in onze egaliserende consumptiemaatschappij gericht is op het in stand houden van een kritiekloze middenmoot en middelmaat: afwijkende meningen worden snel afgeserveerd als elitair, en de zogenaamde berichtgeving volgt met polls en lijstjes en toptienen en must do’s en must see’s een commerciële logica, die erop gericht is iedereen uiteindelijk voor hetzelfde te laten kiezen, met een verschraald aanbod en eenzijdige subsidiëring tot gevolg.

Maar goed, De Cock heeft dus zijn ei gelegd. Op zeven A4’tjes fileert hij het klimaat waarin hij als kunstenaar moet gedijen. Dat is zijn goed recht natuurlijk – ‘it is the duty of the opposition to oppose’, humhum. De Cock is van oordeel dat hij onvoldoende aan bod komt. Hij, die dan toch in die mate belangrijk is dat hij als enige Vlaamse kunstenaar ooit in het MOMA in New York heeft geëxposeerd. (Een van de reacties op zijn tekst betreft het feit dat hij die tentoonstelling gewoon zou gekocht hebben.) Ik heb het manifest niet gelezen, wel een korte samenvatting – en er valt geen speld tussen te krijgen. De Cock krijgt mijn onvoorwaardelijke sympathie. Ik ben namelijk van oordeel dat kunst – per definitie – niet elitair genoeg kan zijn, ja, in culturele aangelegenheden ben ik een antidemocraat par excellence. Conservatiever kun je, zonder onwelvoeglijk te worden, niet zijn. Pur sang.

Maar er is een probleem. Zoals Ann De Craemer haarfijntjes heeft aangetoond, is het pamflet van Jan De Cock in het allerschabouwelijkste Nederlands gesteld dat maar denkbaar is. De Cock zou, als kunstenaar, moeten weten dat de vorm nuttig kan zijn om de inhoud kracht bij te zetten – en precies het omgekeerde gebeurt hier: Jan de Cock maakt zich belachelijk.

Maar misschien is dit een strategie. Het zou ons niet hoeven te verbazen want kunstenaars zijn schakers: zij denken altijd een zet vérder.

Het vormfiasco van De Cock is zo opzichtig, dat hier niets anders dan opzet mee gemoeid kan zijn. Het was niet zijn opzet om zelf, als individuele kunstenaar, au sérieux te worden genomen. Neen, het was zijn opzet om de hele artistiek-intellectuele klasse voor schut te zetten. En het moet hem worden nagegeven: hij is daar wonderwel in geslaagd! Door zijn bewust krakkemikkig gestelde betoog heeft hij het hele intellectualistische rapalje, dat behalve onsympathiek-moeilijk ook nog eens hautain-elitair is en zich weigert neer te leggen bij de middenmoot-middelmaatnormering waaraan iedere weldenkende en hardwerkende Vlaming zich zonder morren onderwerpt, in grote verlegenheid gebracht: dat meent dan eens op te moeten komen voor die zogenaamde – en meestal zelfverklaarde – highbrow cultuur, het komt, als een schorre haan op een onwelriekende mestvaalt, niet verder dan een amechtig kukelekuu. In het tegenlicht van de Vlaamse ochtendstond zien we hoe de damp die van de hoop stalkak opstijgt de iriserende kleuren in des haans gevederte vermat.

Ja, matter maken is het, wat Jan De Cock hier heeft gedaan. Hij heeft zichzelf, en zijn business, nog ontoegankelijker gemaakt. Versluierd. Hij wil helemaal niet nog méér gehoord worden. Hij wil dat zijn winkel drááit. En dan kan alleen door middel van wollig gepraat en mystificaties. En door jezelf op spectaculaire wijze in de publieke belangstelling op te werken. Door op die hoop te gaan staan, dampende kak of niet.

Tenzij je natuurlijk op een openlijk cynische wijze gaat samenheulen met het grootkapitaal, zoals Luc Tuymans vorig weekend deed door bij Fernand Huts op de koffie te gaan, maar dat is een ander verhaal. ¶