17 februari 2016
woensdag
HANENVEREN
© Cobra |
Kunstenaar Jan De Cock heeft een ‘manifest’ geschreven. Hij legt daarin de overheid en de
media op de rooster wegens hun verwaarlozing van de haute culture. Op
zich is dat beslist een lovenswaardig initiatief. Los van de prangende vraag of
De Cocks installaties tot de ‘hoge’ – lees: moeilijke, relevante, essentiële,
experimentele, vernieuwende... – kunst moeten worden gerekend, kan niet genoeg
worden vastgesteld dat ongeveer alles in onze egaliserende
consumptiemaatschappij gericht is op het in stand houden van een kritiekloze
middenmoot en middelmaat: afwijkende meningen worden snel afgeserveerd als
elitair, en de zogenaamde berichtgeving volgt met polls en lijstjes en
toptienen en must do’s en must see’s een commerciële logica, die
erop gericht is iedereen uiteindelijk voor hetzelfde te laten kiezen, met een
verschraald aanbod en eenzijdige subsidiëring tot gevolg.
Maar goed, De Cock heeft dus zijn ei gelegd. Op zeven A4’tjes
fileert hij het klimaat waarin hij als kunstenaar moet gedijen. Dat is zijn
goed recht natuurlijk – ‘it is the duty of the opposition to oppose’, humhum.
De Cock is van oordeel dat hij onvoldoende aan bod komt. Hij, die dan toch in
die mate belangrijk is dat hij als enige Vlaamse kunstenaar ooit in het MOMA in
New York heeft geëxposeerd. (Een van de reacties op zijn tekst betreft het feit
dat hij die tentoonstelling gewoon zou gekocht hebben.) Ik heb het
manifest niet gelezen, wel een korte samenvatting – en er valt geen speld
tussen te krijgen. De Cock krijgt mijn onvoorwaardelijke sympathie. Ik ben
namelijk van oordeel dat kunst – per definitie – niet elitair genoeg kan zijn,
ja, in culturele aangelegenheden ben ik een antidemocraat par excellence.
Conservatiever kun je, zonder onwelvoeglijk te worden, niet zijn. Pur sang.
Maar er is een probleem. Zoals Ann De Craemer haarfijntjes heeft aangetoond, is het
pamflet van Jan De Cock in het allerschabouwelijkste Nederlands gesteld dat
maar denkbaar is. De Cock zou, als kunstenaar, moeten weten dat de vorm nuttig
kan zijn om de inhoud kracht bij te zetten – en precies het omgekeerde gebeurt
hier: Jan de Cock maakt zich belachelijk.
Maar misschien is dit een strategie. Het zou ons niet hoeven
te verbazen want kunstenaars zijn schakers: zij denken altijd een zet vérder.
Het vormfiasco van De Cock is zo opzichtig, dat hier niets
anders dan opzet mee gemoeid kan zijn. Het was niet zijn opzet om zelf, als
individuele kunstenaar, au sérieux te worden genomen. Neen, het was zijn opzet
om de hele artistiek-intellectuele klasse voor schut te zetten. En het moet hem
worden nagegeven: hij is daar wonderwel in geslaagd! Door zijn bewust
krakkemikkig gestelde betoog heeft hij het hele intellectualistische rapalje,
dat behalve onsympathiek-moeilijk ook nog eens hautain-elitair is en zich
weigert neer te leggen bij de middenmoot-middelmaatnormering waaraan iedere
weldenkende en hardwerkende Vlaming zich zonder morren onderwerpt, in grote
verlegenheid gebracht: dat meent dan eens op te moeten komen voor die
zogenaamde – en meestal zelfverklaarde – highbrow cultuur, het komt, als een
schorre haan op een onwelriekende mestvaalt, niet verder dan een amechtig kukelekuu.
In het tegenlicht van de Vlaamse ochtendstond zien we hoe de damp die van de
hoop stalkak opstijgt de iriserende kleuren in des haans gevederte vermat.
Ja, matter maken is het, wat Jan De Cock hier heeft gedaan.
Hij heeft zichzelf, en zijn business, nog ontoegankelijker gemaakt. Versluierd.
Hij wil helemaal niet nog méér gehoord worden. Hij wil dat zijn winkel drááit.
En dan kan alleen door middel van wollig gepraat en mystificaties. En door
jezelf op spectaculaire wijze in de publieke belangstelling op te werken. Door
op die hoop te gaan staan, dampende kak of niet.
Tenzij je natuurlijk op een openlijk cynische wijze gaat
samenheulen met het grootkapitaal, zoals Luc Tuymans vorig weekend deed door
bij Fernand Huts op de koffie te gaan, maar dat is een ander verhaal. ¶