Zondag, maar toch werken.
*
Ik mail een bedankje naar R. & H.:
Gemoedsrust,
Olijkheid en Durf!
Wij danken u hartelijk voor het
Portugeestrijk vocht, de doorrookte Schot, de zalmpaté en de kwartelklootjes,
de diepbruin gebakken en net niet ontplofte garnaaltubes met het van zoetig
geazijneerde en geoliede mengselen voorziene pak sla, het transparante
vleeskubusderivaat met snippers natuur, het gewitte kalf met als groenten
vermomde flarden Ierse vlag, die fier wapperden tussen de Vlaamse patat uit
dito klei, de exquise gealcoholiseerde druivensappen uit ten opzichte van het
onze meer zuidwaarts gelegen landen, de borrelende vochten uit plastic
recipiënt, de Ricola- en koffie-extracten, de bladerdeeg-constructie op ronde
marmeren schijf, de hoogst ordinaire Jupiler en, ten slotte, als witte kers op
de taart als het ware, het uitermate exquise Nurofen-tablet.
Tot hopelijk spoedig te onzent, te
Friesland of te 147.
*
Uitgeregende wandeling met G. in
Ryckevelde.
*
Jonathan Franzen, De correcties:
196: ‘…de veiligheid van iets wat toch
nooit wat kan worden…’
198: ‘Zijn radicale nieuwe plan was om
absoluut niets te doen.’
213: ‘Meer dan tien jaar huwelijk had van hem een van die
overgeciviliseerde roofdieren gemaakt waar je wel van hoort in dierentuinen, de
Bengaalse tijger die vergeet hoe hij moet doden, de leeuw die lui is door een
depressie.’
*
‘Ik zal blij zijn als ze twintig zijn!’
Het ontvalt me (…). Als ze twintig zijn? Ja, maar dan ben ik zelf wel vijftig!
*
(…)
*
‘Wereldbibliotheek’, zie ik staan op een
van de nog te lezen boeken vóór mij op de plank. En ik denk aan Moravia. ‘Gary
gaat de tuin in,’ lees ik bij Franzen. En ik denk, god-weet-waarom, aan de
parktuin van de jezuïeten langs de Waversebaan. De connecties.
*
Ik werk mijn tafel-tekst voor het project
der misnoegde Brugse kunstenaars af:
Ten
dis!
Brugge 2002 is een feest.
Elke mensenmaatschappij kent haar
feesten. De feesten van de zogenaamd primitieve gemeenschappen zijn inclusief
(omdat die gemeenschappen klein zijn): niemand wordt uitgesloten. Behalve
misschien de vals zingende bard. Maar die zingt dan ook vals. De feesten van
zogenaamd hoogontwikkelde gemeenschappen zijn – alle democratie ten spijt –
exclusief: de wetten van getal en status zijn onverbiddelijk. En er is nu
eenmaal niet altijd een gast van de partij die over het vermogen beschikt om de
ontoereikende hoeveelheid broden en vissen te vermenigvuldigen… Wie geen plaats
vindt in de herberg kan zich in het beste geval te goed doen aan de kruimels
die van de tafel vallen. Niet zo’n fraai gezicht. Wie een feest aanricht, richt
ook psychische schade aan. Geen gastheer die dat een pretje vindt: hij kan
onmogelijk iedereen tevreden stellen. Aan beide zijden is nervositeit niet te
vermijden. Maar het is wel de gastheer die wordt gefêteerd. In tegenstelling
tot de niet-genodigde.
Kunstenaars staan bekend om hun lange tenen.
De lengte hunner tenen is recht evenredig met de omvang van hun ziel.
Kunstenaars hebben grote zielen. Hun ziel is zelfs groter dan zijzelf. Voor hen
is het daarom extra pijnlijk niet ten dis te worden genood. Zeker als het een
eenmalig feestmaal betreft. Ze zijn daarom echter niet minder kunstenaar; ze
maken er een erezaak van om aan hun zielsblessure uiting te geven. Ze stellen
een gebaar. Je kunt het hun niet ten kwade duiden. Het omgekeerde zou bizar
zijn.
Oké, we doen iets, besluiten de niet ten
dis genode kunstenaars die geen vrede nemen met kruimels. Na die beslissing
volgt de keuze: zal het gebaar negatief zijn of positief? Keren we de
schranspartij de rug toe en organiseren we zelf een etentje in de antichambre,
of kloppen we welwillend aan bij het feestcomité, overtuigd dat we alsnog een
bijdrage te leveren hebben die niet nefast hoeft te zijn voor de feestvreugde?
De door het feestcomité aan hun ziel
bezeerde Brugse kunstenaars kiezen voor de positieve oplossing. Zij
confronteren u, bezoeker van deze installatie, met het resultaat.
Ze hebben iets gemáákt. Een installatie,
inderdaad. Ze noemen die installatie ‘Het eerste avondmaal. Anoniem Brugs’. Ze
stellen zich even anoniem op als de Brugse meesters uit de tijd die in het
gezegende jaar 2002, op basis van onze curieuze voorliefde voor afgeronde
getallen, wordt herdacht. (Tussen haakjes: welbeschouwd is Brugge nooit een
stad van grote ego’s geweest. De grote ego’s hebben hier altijd vrij snel baan
geruimd. Braindrain is wellicht een
van de ergste gesels die deze stad ooit hebben geteisterd. De stoet van
geleerden en kunstenaars die in zeven eeuwen de stad hebben verlaten reikt bij
manier van spreken stilaan van het standbeeld van Breydel en De Coninck tot de
Groeningekouter.)
Hoe in godsnaam is dit handvol
kunstenaars er in geslaagd om gezamenlijk iets te maken? Kunstenaars zijn toch
egotrippers, elkaars concurrenten, Einzelgängers,
ambachtslui met incompatibele artistieke agenda’s, aanbidders van de
nutteloosheid die niet eens genéigd zijn tot samenwerken?
De oplossing van dit dilemma is
aartseenvoudig. Kunstenaars die, rekening houdend met hun onverenigbaarheid,
samen iets willen maken, zoeken naar iets wat ze gemeenschappelijk hebben. Daarom hebben de hier vertegenwoordigde, niet ten dis genode en derhalve
enigszins gebelgde Brugse kunstenaars hun werktafel ter beschikking gesteld van
dit gemeenschappelijk project. De anonieme werktafels van de kunstenaars staan,
bijeengedreven in een kooiachtige constructie, in schril contrast met de zeer
nadrukkelijk te identificeren, ondersteboven opgehangen replica van de
buitenmaatse vergadertafel van het Brugge 2002-feestcomité. De werktafels van
de in de beslotenheid van hun ateliers arbeidende Brugse kunstenaars treden,
doordat ze van alle toebehoren en parafernalia zijn ontdaan, tabula rasa zijn
geworden, anoniem en kwetsbaar in het licht. Wellicht vanwege die kwetsbaarheid
koesteren ze zich aan elkaars nabijheid.
Vergis u niet: de installatie in het
Brugse Vrije (oord van vrijdenkers, vrijbuiters, vogelvrijen) bestaat niet
alleen uit tafels. U ziet ook: een foto met van bovenaf – en dus onherkenbaar,
anoniem – geportretteerde mannen en vrouwen. Het zijn – dat voor de goede orde
– wel degelijk de niet-genode kunstenaars. We zien hoe ze overleggen, hun
plannen beramen. Ze zijn gezeten aan, jawel, de vergadertafel van het
feestcomité. De niet-genode kunstenaars bevinden zich met andere woorden ‘in
het hol van de leeuw’. U ziet ook: Europees-blauw licht, en een balkvormige
houten constructie die alle tafels – de omgekeerd opgehangen en het koude
blauwe licht verspreidende vergadertafel boven de samengetroepte kudde kleinere
tafels – samenhoudt en, mede door de belichting, sacraliseert. Deze
tafelcompositie drukt een niet mis te verstane machtsverhouding uit. Het
tafereel loopt over van dreiging en ingehouden boosheid. Hoewel, er is ook
samenhorigheid voelbaar, en warmte. Onder de beschuttende dreiging van de grote
tafel vormen de kleinere tafels een groep.
Straks keren de tafels terug naar hun vertrouwde plek in de ateliers van de ongenodigden. Ze zijn daar nodig. Weldra zullen ze weer besmuikte aquareldozen torsen, en geannoteerde dichtbundels, en onafgewerkte schetsen, en half opgerookte peuken, en allerhande works-in-progress die op geheel eigen wijze de toekomstige identiteit van de stad zullen bepalen. Ze zullen ook de gekwetste zielen torsen van hun bezitters, die onverslagen en liefdevol over hen gebogen zitten. En de vergadertafel? Die keert terug naar de vergaderruimte van het Brugge 2002-feestcomité. Blij wellicht dat ze weer op haar vier poten mag staan, na even op haar kop te zijn gezet.