4 februari 2016
donderdag
BELEEFDHEID / ADRIËN / VOORBEELDIG
Waarom hecht ik zoveel belang aan een elementaire
beleefdheid? Waarom vind ik het bijvoorbeeld belangrijk dat mensen waarmee ik
dagelijks in een arbeidssituatie te maken krijg mijn ochtend- en
avondbegroeting beantwoorden? En waarom stoort het mij zo als ze dat niet doen?
Wat is er in mijn leven gebeurd waardoor deze onredelijke eis zou kunnen worden
verklaard? Of is die eis helemaal niet onredelijk? ¶
© rr |
Didier post op zijn tijdlijn een foto uit de jaren stillekes
van een jongeman, een zwart-witte klasfoto, van in de tijd dat die ook nog van
elke leerling afzonderlijk werden genomen: gezeten aan zijn of haar pupiter,
schrijvend of zogezegd studerend, peinzend in de lens kijkend. Didier schrijft:
‘Mijn vader Adriën had een lichtjes schuinoplopend handschrift. Hij vertelde me
over zijn liefde voor de klarinet. Hoe een balsturig riet met zorg moest
behandeld worden – wat ik nu toepas op mijn mening over een panoplie van
kwesties. Hij was belange geen tsjeef.’ – en ik maak daar volgend versje bij:
Hoewel geen tsjeef
schreeft gij toch scheef.
Een balsturig klarinetriet
verprutste gij niet.
Gij maakte het buigzaam:
een panoplieles voor later.
Adriën was uw naam,
maar ik noemde u: vader.
¶
Op de trein: een ontmoeting met de familie B., mijn buren
van indertijd – de successen van hun kinderen worden belicht. Even gaat het ook
over G. En dan kom ik aan in Brugge. Op het stationsplein: een dronken jongeman.
‘Fuck you all!’ roept hij twee nog jongere jongemannen toe die wat verderop aan
de kebabbar staan te wachten: ‘Wacht maar tot jullie zo oud als ik zullen zijn.
Jullie gaan ook zeggen: Kust allemaal mijn kl*ten!’ ¶