De handtas van een dode vrouw
– Het lijkt de handtas van een dode vrouw.
Kaartenhouder. Poederdoos van verguld metaal.
Honderd euro in briefjes van twintig. Een oude agenda. Sigaretten en een gele
aansteker. Lippenstift. Een pakje papieren zakdoekjes, twee ervan zijn gebruikt.
Kauwgum. Een Nokia-gsm. Onderin: stof, tabakssnippers, kleingeld, ja zelfs een
stuk van 1 franc. De tas is van Vuitton.
– Misschien is ze niet eens
dood.
Geen identiteitsbewijs.
De handtas van een vrouw. Geen enkele andere aanwijzing. DNA-onderzoek.
Bloedanalyse. Er zit er op het stuur, de voorruit, het dashboard. Als je het
aantal druppels zou tellen, ben je geneigd je af te vragen waar er geen op zit.
– Het
bloed zal spreken.
Of het
houdt zijn klep. Weinig kans dat ze in de computer zit. Het is de handtas van
een lichtgelovige vrouw. Een bourgeoise.
– Je hebt
de agenda.
De pagina’s
zijn eruit gescheurd. Er is er maar één overgebleven, een afspraak met de
tandarts, maar we weten niet welke. De chip van de gsm hebben ze mee. In hun
plaats had ik heel de handtas meegenomen, maar die lui zijn ingewikkeld. Ofwel
houden ze van inbreken. De auto is picobello. Deuk noch kras. Een nieuwe Audi A8.
Zwart van binnen en van buiten, als een met steenkool gefarceerde kraai. De
auto is gestolen, ze hebben niet eens de moeite gedaan om de nummerplaten om te
wisselen. Hadden ze nu maar eens de moeite gedaan om ons haar identiteitskaart
te laten. Maar neen, niets mee te maken.
– Help me
even.
Er is in het water geen beweging te zien, jongeren zijn altijd slaperig. Nog een geluk dat ze de
auto op de rand van de klif van de cap des Gères hebben achtergelaten. Hij is
op de eerste rots in brand gevlogen, en is daarna in zee gevallen.
– Kom, we
zijn hier weg.
Het is
twee uur, een mooi uur om te gaan slapen.
Thuis
vind ik mijn vrouw op de bank in de salon. Ze ademt nog. Als ik haar naar het
ziekenhuis zou hebben gebracht, zouden ze haar nog in leven hebben kunnen houden.
Haar schedel is in perfecte staat, geen spoor van een ecchymose. Zelfs in een
huwelijksscène moet je de kalmte kunnen bewaren. Ik heb haar op het achterhoofd
geslagen, op het behaarde deel. Een eenvoudige stickslag. Ik zal zeggen dat ze
in haar slaap gestorven is. Dokter Brébant is een brave huisdokter, hij zal de
toelating ondertekenen om haar zonder lijkschouwing te begraven. Ik geloof dat
hij zijn zieken verafschuwt, en dat hij glimlacht bij wijze van excuus.
– Als ik
alleen zal zijn, zal ik eindelijk alleen zijn.
Niets om
een gat in de lucht te springen van vreugde. Een nieuw leven zal beginnen. Maar
het zal slechts een nieuwe wagon zijn, door dezelfde locomotief getrokken. Een
staartwagon. Als de trein zijn eindhalte zal bereikt hebben, zal ik allang van
verveling gestorven zijn.
Régis Jauffret, Microfictions, 489-490, mijn vertaling