ELENA FERRANTE / GERARD REVE
29 december 2015
dinsdag
Af en toe laat ik mij in mijn lectuurkeuze leiden door wat
je een ‘hype’ zou kunnen noemen, en zo is het gegaan met Elena Ferrante. Ik had,
toen ik vernam dat haar ‘Napolitaanse trilogie’ zo’n hoge ogen gooide, nog
nooit van deze zich in geheimzinnigheid hullende Italiaanse schrijfster gehoord.
De geniale vriendin is van die
trilogie het eerste deel, en daar ben ik nu dus mee bezig. Om precies te zijn:
ik heb ongeveer twee derden van de roman achter de kiezen en sleep me naar het
einde voort. Want het is toch wel een fikse teleurstelling aan het worden. Ik
begrijp dat ik geduldig moet lezen, dat dit een werk van lange adem is, dat
Ferrante de tijdsduur in haar
schriftuur laat meespelen, maar quando è
troppo è troppo.
De geniale vriendin
is het relaas van een vriendschap van twee meisjes, ergens tussen de acht en
achttien jaar, in het Napels van de late jaren vijftig. (Het komt goed uit dat
ik onlangs die film van Francesco Rosi zag,
Le mani sulla città (1963), die
zich min of meer op die plaats/tijd afspeelt, dat helpt bij de mentale
voorstelling van het decor.) Het gros van het boek bestaat uit anekdotes,
incidenten, evocaties van conversaties, breed uitgesponnen
relatieverwikkelingen… en het lijkt wel of Ferrante zich heeft voorgehouden dat
ze zich daarbij het psychologische perspectief van een aankomende bakvis voor
ogen moest houden. Je zou daarbij wel eens de indruk kunnen krijgen dat je een
meisjesboek aan het lezen bent, ware het niet dat natuurlijk op de achtergrond
allerlei thema’s aan het gisten zijn en worden voorbereid: de
sociaaleconomische verhoudingen en omstandigheden, de naweeën van de Tweede
Wereldoorlog, het spanningsveld tussen buitenwijken en centrum, de nog vrij
primitieve relaties tussen de seksen en de familiaal gestuurde erecodes, de
fysieke en psychische volwassenwording, de subtiele verschillen tussen
vriendschap, liefde en seksualiteit – inclusief de homo-erotische component, en
natuurlijk de groeiende aandrang tot schrijven, de genese van de fascinatie voor
literatuur. Heel interessant allemaal, maar wat neemt het vele woorden en
bladzijden in beslag! En hoe teleurstellend is deze roman in stilistisch
opzicht – want op dat vlak valt er bijzonder weinig te beleven. Ik ga in elk
geval niet meteen op zoek naar het tweede en derde deel van de trilogie. (Elena
Ferrante,
De geniale vriendin) ¶
|
© rr |
Dertig jaar geleden las ik het boek voor het laatst en ik
meen mij te herinneren dat ik er toen, ik was 24, nog enthousiast over was. Reve
lezen en goed vinden was
cool in die
dagen. En waarom vond je hem goed? Toch vooral omdat hij grappig was en
tegendraads, omdat hij een tegenwicht vormde voor de tot dan weinig
inspirerende politiek-correcte literaire canon die je van thuis uit en op
school werd opgelegd: de Vlaamse heimatliteratuur, het magisch realisme in
pocketformaat, de maatschappijkritische scribenten uit de school van Angèle
Manteau, de moraliserende klassiekers die jou via de lectuurlijst van het
bijvak Frans bereikten:
Le petit chose,
Le petit prince, Le grand Maulnes –
niet bepaald de snelweg naar een volwassen literair besef. Ja, Reve, dat was
pas leven! Maar van de eigenlijke en welbeschouwd enige geldige motivatie om
Gerard Reve hoger aan te schrijven dan die hele batterij die maar op één doel
gericht leek, namelijk je zo ver mogelijk van literatuur wég te houden, had je
nog geen benul – en die enige geldige motivatie was en is nog altijd: de stijl.
Nu, dertig jaar later, en meer dan een halve eeuw inmiddels nadat
Op weg naar het einde geschreven werd,
is dat zowat het enige wat overeind blijft. Ik herlees de zogenaamde ‘brieven’
– het waren natuurlijk niet echt brieven – en merk dat de volwassen lezer die
ik intussen geworden ben af en toe nog eens enigszins meewarig kan opkijken van
een opvallend kunstig uitgesponnen barokke grammaticale constructie. Maar tot
veel meer dan dat ben ik, qua enthousiasme, echt niet meer in staat. Inhoudelijk
is het – of Gods zegen er nu op rust of niet maakt niet veel uit – niet veel
meer dan ‘geouwehoer’. Vaak rammelen de zinnen, lijken de lappen tekst tot het
gewenste formaat te zijn uitgesponnen, en moet dit proza als dronkemansgelal
worden getypeerd. Ik maak mij sterk dat ik er passages kan uithalen die zeker
onder invloed zijn geschreven, terwijl ik dan weer van andere zeker ben dat ze
in nuchtere toestand zijn vervaardigd. Soms is het grappig, dat wel, zoals in
de ‘Brief uit Gosfield’: ‘Ik betwijfel, of er op de mens de morele verplichting
rust, enig dier, in welke toestand het ook verkeert, in zijn huis te nemen,
maar wel weet ik zeker, dat wie een beest als huisdier in zijn woning neemt en
er niet goed voor zorgt, een zeer zware zonde begaat en verdient, in een zak te
worden genaaid – ik bedoel niet geslachtelijk gebruikt terwijl hij in een zak
zit, al zou hij dat ruimschoots verdienen, maar door dichtnaaiing ervan erin
opgesloten – en dan met dorsvlegels te worden doodgeknuppeld.’ Afgezien van de,
bij het overtikken van deze brok opgedane, gewaarwording dat Reve ook in
grammaticaal opzicht niet feilloos kan worden genoemd, zal men, hoop ik toch,
begrijpen dat ik van oordeel ben dat dit proza gevaarlijk dicht in de buurt
komt van studentikoze luim. Neen, de tand des tijds zal Gerard Reves oeuvre
zeker niet doorstaan – geen wonder dat hij nu al nauwelijks meer gelezen wordt,
laat staan verkocht. De vraag komt zelfs in me op of ik niet dringend een
gegadigde moet zoeken voor het veertigtal titels dat ik hier van de Grote
Volksschrijver heb staan – al maak ik voor de drie exemplaren van
De avonden die in mijn bezit zijn wel
een uitzondering: dát is en blijft een meesterwerk. (Gerard Reve,
Op weg naar het einde) ¶