dinsdag 5 januari 2016

vierenvijftig 86



ELENA FERRANTE / GERARD REVE

29 december 2015

dinsdag

Af en toe laat ik mij in mijn lectuurkeuze leiden door wat je een ‘hype’ zou kunnen noemen, en zo is het gegaan met Elena Ferrante. Ik had, toen ik vernam dat haar ‘Napolitaanse trilogie’ zo’n hoge ogen gooide, nog nooit van deze zich in geheimzinnigheid hullende Italiaanse schrijfster gehoord. De geniale vriendin is van die trilogie het eerste deel, en daar ben ik nu dus mee bezig. Om precies te zijn: ik heb ongeveer twee derden van de roman achter de kiezen en sleep me naar het einde voort. Want het is toch wel een fikse teleurstelling aan het worden. Ik begrijp dat ik geduldig moet lezen, dat dit een werk van lange adem is, dat Ferrante de tijdsduur in haar schriftuur laat meespelen, maar quando è troppo è troppo.
De geniale vriendin is het relaas van een vriendschap van twee meisjes, ergens tussen de acht en achttien jaar, in het Napels van de late jaren vijftig. (Het komt goed uit dat ik onlangs die film van Francesco Rosi zag, Le mani sulla città (1963), die zich min of meer op die plaats/tijd afspeelt, dat helpt bij de mentale voorstelling van het decor.) Het gros van het boek bestaat uit anekdotes, incidenten, evocaties van conversaties, breed uitgesponnen relatieverwikkelingen… en het lijkt wel of Ferrante zich heeft voorgehouden dat ze zich daarbij het psychologische perspectief van een aankomende bakvis voor ogen moest houden. Je zou daarbij wel eens de indruk kunnen krijgen dat je een meisjesboek aan het lezen bent, ware het niet dat natuurlijk op de achtergrond allerlei thema’s aan het gisten zijn en worden voorbereid: de sociaaleconomische verhoudingen en omstandigheden, de naweeën van de Tweede Wereldoorlog, het spanningsveld tussen buitenwijken en centrum, de nog vrij primitieve relaties tussen de seksen en de familiaal gestuurde erecodes, de fysieke en psychische volwassenwording, de subtiele verschillen tussen vriendschap, liefde en seksualiteit – inclusief de homo-erotische component, en natuurlijk de groeiende aandrang tot schrijven, de genese van de fascinatie voor literatuur. Heel interessant allemaal, maar wat neemt het vele woorden en bladzijden in beslag! En hoe teleurstellend is deze roman in stilistisch opzicht – want op dat vlak valt er bijzonder weinig te beleven. Ik ga in elk geval niet meteen op zoek naar het tweede en derde deel van de trilogie. (Elena Ferrante, De geniale vriendin) ¶

© rr
Dertig jaar geleden las ik het boek voor het laatst en ik meen mij te herinneren dat ik er toen, ik was 24, nog enthousiast over was. Reve lezen en goed vinden was cool in die dagen. En waarom vond je hem goed? Toch vooral omdat hij grappig was en tegendraads, omdat hij een tegenwicht vormde voor de tot dan weinig inspirerende politiek-correcte literaire canon die je van thuis uit en op school werd opgelegd: de Vlaamse heimatliteratuur, het magisch realisme in pocketformaat, de maatschappijkritische scribenten uit de school van Angèle Manteau, de moraliserende klassiekers die jou via de lectuurlijst van het bijvak Frans bereikten: Le petit chose, Le petit prince, Le grand Maulnes – niet bepaald de snelweg naar een volwassen literair besef. Ja, Reve, dat was pas leven! Maar van de eigenlijke en welbeschouwd enige geldige motivatie om Gerard Reve hoger aan te schrijven dan die hele batterij die maar op één doel gericht leek, namelijk je zo ver mogelijk van literatuur wég te houden, had je nog geen benul – en die enige geldige motivatie was en is nog altijd: de stijl. Nu, dertig jaar later, en meer dan een halve eeuw inmiddels nadat Op weg naar het einde geschreven werd, is dat zowat het enige wat overeind blijft. Ik herlees de zogenaamde ‘brieven’ – het waren natuurlijk niet echt brieven – en merk dat de volwassen lezer die ik intussen geworden ben af en toe nog eens enigszins meewarig kan opkijken van een opvallend kunstig uitgesponnen barokke grammaticale constructie. Maar tot veel meer dan dat ben ik, qua enthousiasme, echt niet meer in staat. Inhoudelijk is het – of Gods zegen er nu op rust of niet maakt niet veel uit – niet veel meer dan ‘geouwehoer’. Vaak rammelen de zinnen, lijken de lappen tekst tot het gewenste formaat te zijn uitgesponnen, en moet dit proza als dronkemansgelal worden getypeerd. Ik maak mij sterk dat ik er passages kan uithalen die zeker onder invloed zijn geschreven, terwijl ik dan weer van andere zeker ben dat ze in nuchtere toestand zijn vervaardigd. Soms is het grappig, dat wel, zoals in de ‘Brief uit Gosfield’: ‘Ik betwijfel, of er op de mens de morele verplichting rust, enig dier, in welke toestand het ook verkeert, in zijn huis te nemen, maar wel weet ik zeker, dat wie een beest als huisdier in zijn woning neemt en er niet goed voor zorgt, een zeer zware zonde begaat en verdient, in een zak te worden genaaid – ik bedoel niet geslachtelijk gebruikt terwijl hij in een zak zit, al zou hij dat ruimschoots verdienen, maar door dichtnaaiing ervan erin opgesloten – en dan met dorsvlegels te worden doodgeknuppeld.’ Afgezien van de, bij het overtikken van deze brok opgedane, gewaarwording dat Reve ook in grammaticaal opzicht niet feilloos kan worden genoemd, zal men, hoop ik toch, begrijpen dat ik van oordeel ben dat dit proza gevaarlijk dicht in de buurt komt van studentikoze luim. Neen, de tand des tijds zal Gerard Reves oeuvre zeker niet doorstaan – geen wonder dat hij nu al nauwelijks meer gelezen wordt, laat staan verkocht. De vraag komt zelfs in me op of ik niet dringend een gegadigde moet zoeken voor het veertigtal titels dat ik hier van de Grote Volksschrijver heb staan – al maak ik voor de drie exemplaren van De avonden die in mijn bezit zijn wel een uitzondering: dát is en blijft een meesterwerk. (Gerard Reve, Op weg naar het einde) ¶