maandag 28 juli 2014

geen verloren tijd 78


I:675-685

Het wordt tijd dat we eens kennismaken met de hotelklanten wier mening over Marcel onze jonge protagonist nog niet onverschillig genoeg laat. Het gaat om personnalités eminentes des principaux départements de cette partie de la France (675:20-22): een rechtbankvoorzitter, een deken van de advocatenorde, een notaris… En natuurlijk hebben ze allemaal hun vrouw meegebracht. Ze nemen elk jaar dezelfde kamer, stellen dezelfde hoge eisen aan het personeel, en nemen elkaar op dezelfde manier waar: als provinciale notabelen, te groot voor het platteland en te klein voor Parijs. Marcel voelt dat deze lieden wat neerbuigend op grootmoeder en bijgevolg hemzelf neerkijken, onder meer omdat zij volhardt in de gewoonte om hardgekookte eieren door de salade te mengen: van zo’n trivialiteiten hangt aanzien af.

Een van de gasten laat zich met majesteit aanspreken omdat hij zichzelf heeft uitgeroepen tot roi d’un petit îlot de l’Océanie peuplé seulement par quelques sauvages (676:36-37). Een dandy passeert, teringachtig en met une orchidée à la boutonnière (677:28). Hij drinkt bij het middageten altijd champagne en wordt aangeduid met het wat denigrerende Joli Monsieur! (677:25). Iets zegt mij dat we wellicht nog kennis zullen maken met deze wufte kerel. Ook een oude rijke dame is ‘het mikpunt van hun sarcastische opmerkingen’ omdat ze naar Balbec komt met al haar personeel en ook een groot deel van haar huisinrichting laat overkomen – zodat Proust kan stellen que c’était son chez elle, au sein duquel elle était restée, qui voyageait plutôt qu’elle même (679:11-13). Daardoor blijft zij onvermijdelijk opgesloten in haar eigen wereld. De vrouwen van de notabelen doen van hun kant ook niets om haar vriendelijk te bejegenen of nader kennis met haar te maken, opgesloten als zij zijn in hun eigendunk. Proust is streng voor hen: ze doen alsof, als ze al bepaalde voorrechten van die oude dame niet genieten, dat is omdat ze die voorrechten niet wilden hebben in plaats van niet konden hebben. Proust merkt hierover op: c’était la suppression de tout désir, de la curiosité pour les formes de la vie qu’on ne connaît pas (678:9-11) – en laat dat nu precies een van de oorzaken zijn waarom dit soort vrouwen meestal ongelukkig is.

Er is Mr. de Stermaria, een Bretoen, die l’air glacial, pressé, distant, rude, pointilleux (lichtgeraakt) et malintentionné uitstraalt en die bijzonder misnoegd is wanneer blijkt dat Marcel en zijn grootmoeder abusievelijk aan zijn tafel hebben plaatsgenomen.

En dan is er dat groepje jongelui, een actrice, haar vriend en nog deux hommes très en vue de l’aristocratie (680:23-24), dat zich zeer opzichtig afzijdig houdt en dat ’s avonds de geneugten van een klein maar fijn restaurantje in de buurt verkiest boven de keuken van het hotel. Maar hoe verschillend zij ook willen zijn van diegenen ten aanzien van wie zij zich distantiëren, in dat in het eigen wereldje opgesloten zijn, zijn ze aan alle anderen gelijk: iedereen brengt zijn eigen gewoontes, zijn eigen codes, zijn eigen leefwereldje hiernaartoe en sluit zich af voor vernieuwing en verandering. En zoals deze subgroepen binnen het hotel zich voor elkaar afsluiten, zo sluit het hele hotel zich af voor de buitenwereld. Wanneer het ’s avonds donker wordt, en het licht van de sources électriques (685:15) het gebouw met zijn grote glaspartijen op een aquarium doet lijken, kunnen la population ouvrière de Balbec, les pêcheurs et aussi les familes de petits bourgeois (685:18-19) zich vergapen aan die vreemde specimens van de ichtyologie humaine want als het hotel een aquarium is, dan, ja, zijn de mensen erin als vissen. Misschien, zo overweegt Proust, staat er daar buiten ook een schrijver die zich de moeite zal getroosten om deze vissen te classificeren par race, par caractères innés et aussi par ces caractères acquis (685:33-34).

Ook de zwager van Legrandin is een geziene gast. Aanvankelijk had de maître-d’hôtel hem verkeerd ingeschat, door toedoen van zijn gewone voorkomen en van het feit dat hij bij het binnenkomen zijn hoed had afgenomen, wat ware heren van stand uiteraard niet doen wanneer zij voor het eerst een horeca-etablissement betreden. Maar de vrouw van de notaris had de nieuwkomer wel juist ingeschat en in diens onhandigheid een gespeelde onhandigheid gezien, iets wat enkel van diegenen die zich een dergelijke hogere ironie kunnen permitteren de ware stand verraadt. Maar misschien herkende zij alleen maar in zijn onopvallende uiterlijk les signes maçonniques de son propre cléricalisme (683:10-11), voegt Proust er met enige zin voor enigma aan toe. Overigens is die zwager van Legrandin in het hotel niet zo geliefd omdat hij elke zondag een tweetal hotelgasten uitnodigt op het tuinfeest dat hij en zijn vrouw aanrichten, waardoor zowat alle hotelgasten verdwijnen doordat les autres, pour ne pas avoir l’air de ne pas (être invités), choisissaient ce jour-là pour faire une excursion éloignée (682:27-29).

Marcel zou graag in de ogen van al deze mensen als een belangrijk persoon worden aangezien, maar wat wil je, het enige wat hij daar in Balbec-plage kan doen is op het strand gaan zitten en daar hebben al die gesofisticeerde lieden geen belangstelling voor. Het meeste lijdt hij nog onder het misprijzen van mijnheer de Stermaria. En dat heeft alles te maken met diens dochter, die door Marcel al onmiddellijk bij haar intrede werd opgemerkt: hij is gefascineerd door haar voorkomen, haar gestalte, haar naam en haar ras. Vooral dat laatste verhoogt nog haar begeerlijkheid , waardoor ze helemaal onbereikbaar wordt, comme un prix élevé ajoute à la valeur d’un objet (684:15). De tere teint van mademoiselle de Stermaria krijgt er la saveur d’un fruit exotique ou d’un cru célèbre (684:17-18) van.

De vorige afleveringen van deze Proust-lectuur zijn te lezen op Rechercheur.