ASTROLOGIE
Ik ben een
weegschaal en mijn ascendant is kreeft. Weegschalen komen goed overeen met
tweelingen en schorpioenen.
Dat is natuurlijk
bullshit.
Ik weet het
trouwens niet meer zo zeker van die ascendant. Het kan ook steenbok zijn
geweest. Peu importe.
Hoewel ik er niet
het minste geloof aan hecht, mag ik toch graag af en toe eens een horoscoopje
prikken.
Hoewel u vandaag op uw werk een compliment
krijgt, kunt u toch beter behoedzaam zijn in uw contacten met uw collega’s.
Of:
Mogelijk staat uw relatie onder druk – een
kleine attentie, zoals een cake of een bloemetje, kan wonderen doen.
(De voorbeelden
verzin ik ter plekke.) De aangename vaststelling dat het beknopt (en gratis!)
geformuleerde advies altijd wel op de een of andere manier hout snijdt, gaat
altijd met een vleug ironie gepaard: ik wéét dat de horoscoopschrijver over het
metier beschikt om, in weerwil van het passepartoutkarakter van zijn (haar?)
voorschriften, de indruk te wekken dat hij (zij?) perfect op de hoogte is van
mijn persoonlijke situatie. Hoe weet hij – of zij, dat lijkt eigenlijk
waarschijnlijker – dat ik een werk heb met collega’s? Hoe weet zij dat mijn
partner van een mooie ruiker houdt? (En van cake?) Het is een zoet genoegen de
indruk te krijgen dat mijn horoscoop van de dag naadloos aansluit bij mijn
werkelijkheid. Dat er behalve mijzelf nog honderdduizend andere weegschalen
zijn die, hoewel ze niet hetzelfde leven leiden (en niet allemaal collega’s
hebben of een lief dat van bloemen houdt), een gelijkaardige indruk krijgen,
daar sta ik dan even niet bij stil want ik bent al verdiept in de horoscoop van
mijn geliefde, om te kijken of ook daaruit iets over mijzelf valt af te leiden.
Passepartout,
daar draait het om in de horoscoperij. En ijdelheid is de sleutel. Zo is de
hocuspocus van de astrologie onverifieerbaar genoeg om ook bij kennismakingen
goed van pas te komen. Prima ijsbreker. Zoals overigens ook de meteorologie een
dankbaar gespreksonderwerp is om de eerste verdedigingslinies te slechten. Zo
herinner ik mij dat het eerste gesprek dat ik voerde met de vrouw die later mijn vrouw zou worden sterrenbeeldkundig
werd ingezet. Er werd gesteld – op basis waarvan heb ik nooit achterhaald – dat
ons beider sterrenbeeld ‘fitte’, wat enigszins werd weerlegd door de
vaststelling dat mijn vorig lief onder hetzelfde gesternte was geboren als de
vrouw die voor mij zat terwijl nochtans mijn relatie met mijn eerste lief niet
duurzaam was gebleken. (Natuurlijk niet want anders zou het geen zin hebben om
van een eerste lief te spreken.) Maar
dat zei ik uiteraard niet. Ik was in de ban van mijn nieuwe vlam en dus kon ik
maar beter niet zitten lullen over de betrouwbaarheid van wichelaars,
paragnosten en waarzeggers. Gelukkig waaide het gesprek al vlug over naar iets
interessanters – ik denk, ook al klinkt dit nu wat nuffig, dat het om de
cellosuites van Bach ging maar dat herinner ik me niet meer zo goed. Het was al
laat en de nacht was nog jong. Ginds fonkelde een ster aan het firmament en
daar ging een onweerstaanbare aantrekkingskracht van uit.
Ik wist nog niet
dat op het ogenblik dat het licht van die ster mij bereikte, de ster zelf al
was uitgedoofd.