8 mei en 15 juli 2014
dag 10.6
Als je fietst, staan je zintuigen
open – veel opener in elk geval dan als je reist in het gesloten blik dat een
auto is, zeker als daarin ook nog populaire deuntjes worden afgedraaid. Het was
Jozef die me indertijd wees op het bestaan van de duidelijk waarneembare
verschillen tussen de motorgeluiden van verschillende auto’s. Ik had daar
voorheen nooit op gelet – en zo gaat het ook, dat is de essentie van didactiek,
die zich altijd ook door Eros laat dicteren: iemand wijst jou op iets en hoe
liever je die persoon ziet, hoe beter zijn les aankomt. (Iemand die jou niet na
aan het hart ligt, zal jou niets leren, tenzij natuurlijk zijn les met schâ en
schande gepaard gaat en eventueel met pijn.)
Indertijd: dat moet, al ben ik dat
nu niet meer helemaal zeker, 1983 of daaromtrent zijn geweest en dus inmiddels
ook alweer een slordige dertig jaar geleden. In die tijd bestond er in het
verkeer nog een diversiteit aan autogeluiden – nu is dat allemaal weggerationaliseerd,
als je al iets hoort tenminste. Een
Peugeot klonk nog niet als een Citroën, een Citroën kon je duidelijk
onderscheiden van een Volkswagen, en R4’tjes herkende je puur op het geluid van
hun motor. Volkswagen had dat heel eigen, herkenbare Volkswagengeluid – dat was
omdat de Volkswagen-motor iets bijzonders had dat ik nu niet kan benoemen en
dat Porches ook hadden. En een 2PK’tje herkende je uit de duizend.
Ik herinnerde het mij van die geluiden
toen ik vandaag een ‘geit’ achter mij aan hoorde aankomen: je hoort hoe de
cilinders lucht aanzuigen en weer uitstoten en daarbij een slepend gerucht
produceren als van een die hees is van te lang te blaten.
En dan hebben we het nog niet over
de moto’s gehad, die hadden ‘indertijd’ ook elk een eigen stem: BMW, Guzzi, de
Jappen… – maar ook die diversiteit is intussen grotendeels verdwenen. Enkel de
Harleys produceren nog een herkenbaar lawaai, maar daar is het Harley-rijders
nu net om te doen, me dunkt, nog een geluk dat ze enkel op zondag buiten komen.
Kleine brommertjes, of liggertjes of, zoals S.C. ze noemde
‘kleine gitarrekes’, zijn er in Frankrijk veel minder dan vroeger maar ze zijn
nog altijd even lawaaierig – waarbij ik echt geen onderscheid weet te maken
tussen de verschillende merken maar ik denk dat de meeste Peugeots zijn. Ze
zijn iets minder gammel dan vroeger, heb ik de indruk, maar niet minder agressief
en asociaal. En ze worden nog altijd bemand door uitgeschoten slungels, pubers,
kerels die te lui zijn om te fietsen en die nog altijd, vreemd genoeg, denken
dat het statusverhogend is om zich met hels kabaal naar het dorpsplein te verplaatsen
om daar een eind te chillen met een paar soortgenoten die ook nog geen lief
hebben gevonden. Ik heb het over de motorfietsen met een cilinderinhoud van 50
cc of minder. Snerpend komen ze in de verte aan, je zou gek worden van hun
geknetter wanneer ze dichterbij komen en je, bij het voorbijsteken, de daver op
het lijf jagen, en hun hels en scherp lawaai sterft maar heel langzaam uit
wanneer ze, altijd veel te traag in verhouding met het aantal decibels dat ze
produceren, moeizaam uit het zicht en het gehoor verdwijnen.
(En dan wijd ik nu even een totaal abstracte want niet aan
individuele gevallen gewijde gedachte aan wat er geworden is van die nozems die
dertig jaar geleden, zo vlak voor hun twintigste, op de hier geschetste wijze
de buurt terroriseerden. Ik schat dat sommigen van hen zo’n monumentje hebben
gekregen zoals je ze hier en daar langs de openbare weg aantreft: foto,
teddybeer en een verslenste bloem.)