tour 107
10 mei 2014
dag 12.3
Bram, een stadje op 20 kilometer ten westen van
Carcassonne, is ontstaan in de tijd van de Romeinen en draagt daarvan nog
altijd in zijn plattegrond de sporen: de straten vormen cirkels en stralen rond
het centrum, waar nu de kerk staat. In een van die straten zie ik een heel oud,
voorovergebogen vrouwtje met een boodschappentas. Ik vraag mij af wat zij van
Merkel en Hollande en Poetin en de geschiedenis denkt. Ik maak een foto van
haar, ruggelings. Frontaal durf ik niet. Noem het laf, maar het is voor mij in
de eerste plaats een oud vrouwtje,
niet die of die unieke persoon. Bovendien denk ik zo opeens: misschien is deze
foto de laatste foto die van haar wordt gemaakt. Dat is een ontstellende
gedachte. Wanneer ik haar voorbijfiets, kijkt ze niet op. Ze mummelt wat voor
zich uit en sloft op huis aan. Daar zal zij de deur achter zich dichttrekken en
in haar territorium opgaan waar alles naar haar ruikt, waar zij alles weet
staan en waar een ander niets zou terugvinden of van waarde zou aantreffen. Ze
komt vandaag niet meer buiten. Niemand zal haar bezoeken want iedereen is al
dood. Hoe komt zo’n mens – en ik gebruik ‘mens’ hier zeker niet in de betekenis
van onhebbelijke kenau maar van persoon, een levend wezen dat behept is met
bewustzijn en besef van het eigen nakende einde –, hoe komt zo’n mens aan haar
einde? Zal iemand het merken? Zal een caissière van de Spar, waar zij nu net
vandaan komt, op een dag zeggen: Tiens, il
y a déjà quelques jours qu’on n’a pas vu Marcelline?