6 mei 2014
dag 8.7
Ik daal door de prachtige Défilé deTrente Pas af naar de vallei van de Eygues, waar ik in Nyons overnachting
hoop te vinden. In Condorcet stop ik voor nog maar eens een koffie. Op het
terras zit een treurig mannetje een pijp te roken. Twee vrouwen vertellen
elkaar hoe moeilijk het vandaag wel niet is om de eindjes aan elkaar te knopen.
Vrouw 1 raadt vrouw 2 aan eens goed te kijken bij welke mutualiteit ze
aangesloten is. De juiste mutualiteit kiezen kan tot 30 euro per jaar verschil
uitmaken. Intussen roken beide dames de ene sigaret na de andere. Ik ga binnen
zitten. Daar is het frisser, en bovendien kan ik de foto’s aan de muur
bewonderen: ze tonen hoe Condorcet er in de begintijd van de fotografie moet
hebben uitgezien.
De ‘gezellige’ drukte van Nyons,
de eerste echt Provençaalse stad op mijn traject, jaagt me weg. Volgens de
mevrouw van het Office du Tourisme is er maar één relatief goedkoop hotel, Le
Petit Nice. Maar daar komen ze pas om zes uur terug, en zo laat is het nog lang
niet. Ik besluit het adres van een chambre d’hôtes in het 7 kilometer verderop
gelegen Mirabel te zoeken. Maar ik vind die chambre d’hôtes niet. Het adres ligt
in de wijk Josial, meer aanduiding heb ik niet. Die wijk blijkt een versterkte
verkaveling te zijn met snelbouwsteenhuizen, trampolines in de tuin, een
Peugeot voor de deur en blaffende honden.
Uiteindelijk kom ik bij een boer
terecht. Met kleurige bordjes, voor elke letter een andere kleur, wijst hij mij
van in het dorp de weg naar zijn camping
à la ferme. Een dubieus en hoogst onofficieel initiatief, zo lijkt mij, met
elementair comfort. Maar wel een flinke besparing. Ik zet mijn tent op – dan
heb ik die tenminste niet voor niets over de Romeyère, de Rousset, de Lescou en
La Sausse meegesleurd! – en keer terug naar het dorp voor een al even
elementaire pizza in een door een allochtone maar toch niet geheel
onvriendelijke nozem volstrekt tegen zijn zin uitgebate pizzeria. Ik krijg er
een plastic beker met kraantjeswater gratis ende voor niets bij want het door
mij bestelde spuitwater had hij niet in huis. De gloeiendhete pizza wordt in
een kartonnen doos opgediend. Bestek is er niet: ik moet met mijn vingers eten.
Bovendien is de pizza (quatre fromages)
niet bepaald lekker.
Ik ben niet wat je noemt het verwende type maar bij het
afrekenen en naar buiten gaan kan ik mijn matige appreciatie niet echt
wegsteken want de kerel heeft nog de culot
om te vragen: C’était bien quand-même? Aan
de cafébaas aan de overkant van de straat bij wie ik het zout van de vier kazen
ga wegspoelen met een perrier en die mij vraagt hoe de pizza mij heeft
gesmaakt, antwoord ik geheel naar waarheid: ça
m’a rempli l’estomac.
En nu vul ik deze notities aan:
onder een afdak (het begint te druppelen), naast een vergeten caravan en een
ijskast die al jaren niet meer lijkt te zijn gebruikt. De kleurige letters van het
woord SANITAIRE – conform de olijke
typografie van de bordjes langs de weg – wijzen de weg naar wc en douche (beide
functioneren wonderwel). Straks neem ik een halfje zoplicon om zonder akelig
lang wakker te liggen de nacht door te komen.