7 mei 2014
dag 9.3
Uzès. Ooit was het een belangrijk hertogdom of graafschap –
ik wil het kwijt. De graven of heren of hertogen van Uzès. De kasteeltorens en
vestingmuren in en rond het stadje herinneren aan dat roemrijke verleden. Ik
rijd het als 21ste-eeuwse fietstoerist binnen. Klimmend, want Uzès ligt op een
rots.
De geschiedenis waarvan de torens getuigen is een heel
andere dan de onze, dan de officiële versie van de geschiedenis die wij op
school leerden: Karel de Grote en Keizer Karel, de Vlaamse lakensteden, de
Guldensporenslag en de Boerenkrijg, de Oostenrijkse en Spaanse en Franse overheersingen,
de Belgische onafhankelijkheid en de kolonie (nog niet een schande maar een
verwezenlijking), de Eerste en de Tweede Wereldoorlog, de Vlaamse Beweging en
de staatshervormingen. De geschiedenis van hier, van Uzès, heeft met die van
bij ons niets te maken. Dit was net zo goed een
gebied, een centrum van de wereld, met een eigen invloedsfeer. Hier bestond lange
tijd geen buitenwereld – zoals ook voor die buitenwereld Uzès zeer lang nooit
bestaan heeft. De wereld was erg klein, toen, en bestond uit talloze naast elkaar
bestaande deelwerelden. En ook hier, net als overal elders, hebben de
plaatselijke historische feitelijkheden hun sporen gedrukt in het landschap. Kijk,
hoe de wegen lopen; kijk naar de onderlinge verhoudingen tussen de dorpen. Hoe
ver die dorpen uit elkaar liggen. Dat valt op, als je door het Franse
platteland fietst: de gemiddelde afstand tussen de dorpen bedraagt zo ongeveer
een uur lopen. Heel vaak zie je vanuit het ene dorp de kerktoren van het
volgende dorp. Het lijkt wel een humane maat, een netwerk van menselijke
afmetingen dat over het landschap is gelegd. (Ik meen mij te herinneren dat ik
over dit netwerk iets bij Graham Robb heb gelezen.) En het Franse landschap is
gehumaniseerd, is in hoge mate mensenwerk. Nu echter, de jongste decennia,
worden al die evenwichten doorbroken. De globalisering verlegt de centra naar
de hoofdkwartieren van buitenlandse distributeurs. De wegen verbinden de dorpen
niet meer met elkaar maar vermijden nu net de dorpen. De schaal is niet meer
van dorp tot dorp maar van stad tot stad of zelfs nog verder. De dorpen zijn
relicten, ze desintegreren, sterven uit. Auto’s razen er in een wijde boog omheen.
En in de Grande Rue zie je hoogstens nog
hier en daar een relict van hoe het vroeger was: de bar tabac, de épicerie en
de kerk zijn meestal dicht, de boom op het plein staat er soms nog. Het monument
voor de dorpelingen die zijn afgeslacht tijdens de twee wereldoorlogen is nog
het duurzaamst, de meeste van hen sneuvelden tijdens de eerste, de zogenaamde Grande Guerre. Misschien is er ook een
fontein, maar het water dat daaruit stroomt is meestal non potable. Dat laatste zal wel iets met de rotzooi te maken
hebben die de boeren in hun akkers en over hun druiven spuiten.
Dit soort ervaringen kun je alleen maar opdoen als je met de
fiets (of te voet) reist. Dat zou ik in mijn denkbeeldig interview antwoorden
op de vraag ‘Waarom reist u met de fiets?’ Dat, en natuurlijk ook dat ik ervan
houd, hoe lastig ook het vaak is, om dit landschap in mijn kuiten te voelen, in
mijn knieën en in mijn longen. Om het reliëf te voelen, hoe de beken lopen en
vanwaar ze komen; hoe er achter gindse bocht in de weg toch nog een stuk
helling volgt, of al meteen, vroeger dan verwacht, een afdaling. En dan alles
wat je voelt en hoort en ruikt: fietsen is een totaalervaring. In de auto doe
je eigenlijk alleen maar mee met de versnelling en de schaalvergroting waaraan
dit land ten gronde gaat.