7 mei 2014
dag 9.2
Uzès is nog altijd dezelfde flessenhals als tien jaar
geleden. Talrijke wegen komen er samen en alle verkeer moet door één straat.
Het gevolg laat zich gemakkelijk raden: hier staat
voortdurend een file. In de zomer is het hels. En laat de straat
waar alles strop komt te zitten nu net de hoofdstraat zijn, een straat die zich
met een trage bocht door het centrum wurmt, tussen platanenrijen en mooie oude
huizen en cafés met terrassen die normaal gezien zeer aangenaam zouden zijn
maar waar je nu van je pastis moet nippen onder de walmen van de aanschuivende
karavaan, en met die onvermijdelijke bijouterieën en souvenirwinkels waar je de
hele Provençaalse santenkraam kunt kopen voor veel te veel geld: kaartjes,
lavendelzakjes, geparfurmeerde oliën, geel en blauw gekleurde tafellakens (made
in Taiwan inmiddels), zogezegd waardevolle gesteentestalen, enzovoort enzovoort,
altijd en overal hetzelfde. Jelle Noorman schrijft over die Provençaalse rimram
in zijn boek
Mijn Frankrijk waarin ik
op deze reis af en toe een paar bladzijden lees:
De
populairste Franse vakantiebestemming bestaat, precies zoals ze wordt omschreven:
met lavendelvelden en cipressen, olijfgaarden, felgeel aardewerk en stoffen met
krekelmotieven, markten met groente, met fruit en zeep uit Marseille en dorpjes
waar petanque wordt gespeeld. (105)
Ik was de zeep vergeten.