donderdag 24 juli 2014

geen verloren tijd 77

I:665-675

De indrukken die Marcel van het hotel opdoet, verdringen de poging die hij eerder had ondernomen om het zich allemaal voor te stellen. Blijkt dat de werkelijkheid teleurstellend triviaal en zelfs geestdodend is. Zij vermoeit hem in elk geval ten zeerste: koortsig verlangt hij ernaar zich op een bed uit te strekken. Hier echter, in dit hotel, wacht hem een kamer vol vreemde objecten waartussen hij zeker geen rust zal kunnen vinden omdat ze hem met hun nadrukkelijk-vijandige aanwezigheid nog meer zullen benauwen. Dat alles samen heeft een verpletterende uitwerking: N’ayant plus d’univers, plus de chambre, plus de corps que menacé par les ennemis qui m’entouraient, qu’envahi jusque dans les os par la fièvre, j’étais seul,  j’avais envie de mourir (667:24-27).

Als de nood hoog is, is de redding nabij en hier dient de redding zich aan in de persoon van de grootmoeder, aan wie Marcel – nood breekt wet – de moederlijke kwaliteiten toedicht die hij niet bij de hand heeft omdat zijn moeder niet bij hem is. Toch brengt hij de nacht in angst en verdriet door. Het feit dat hij de dingen die hem vertrouwd zijn zo moet missen, lijkt wel een voorafspiegeling van l’horreur que m’avait fait si souvent éprouver la pensée que mes parents mourraient un jour (670:21-23), ja zelfs bij uitbreiding van de eigen dood waaruit geen terugkeer meer mogelijk is.

Marcel beseft dat de gewoonte (of de Gewoonte, met hoofdletter) hem zal helpen om alle onbekende voorwerpen en omstandigheden in zijn nabijheid te dulden. Voorlopig echter slagen ze er niet in om de hem vertrouwde, die thuis zijn achtergebleven, te doen vergeten. Maar zolang de gewoonte haar werk niet heeft kunnen doen, is zijn hart veroordeeld tot lijden. Ce n’est pas que notre coeur ne doive éprouver, lui aussi, quand la séparation sera consommée, les effets analgésiques (pijnstillend) de l’habitude; mais jusque-là il continuera de souffrir. (671:16-19) En wel hierdoor: het vooruitzicht om, door de gewoonte geholpen, als un moi différent (671:34) een leven te lijden waarin we niet zullen afzien van het feit dat onze geliefden niet bij ons zijn, verscherpt nog ons huidige lijden! ’t Is als een dubbel lijden, ja, het is alsof het huidige ik, dat nog gehecht is aan de geliefde objecten en personen, eerst een dood moet sterven. Dit proces van vervelling is niets minder dan een voorgift op de uiteindelijke dood; en het verzet ertegen is un mode secret, partiel, tangible et vrai de la résistance à la mort, de la longue résistance désespérée et quotidienne à la mort fragmentaire et successive telle qu’elle s’insère dans toute la durée de notre vie, détachant de nous à chaque moment des lambeaux de nous-mêmes sur la mortification desquels des cellules nouvelles multiplieront (671:39-672:2). Dit pijnlijk vervellingsproces is nodig voor de vernieuwing die elk van ons onherroepelijk en steeds opnieuw moet doormaken.

Met grootmoeder spreekt Marcel een code af om ’s nachts als het nodig zou zijn of ’s ochtends bij het ontwaken drie keer op de muur te kloppen die hun beider bedden van elkaar scheidt. Nadat dit signaal is uitgewisseld, komt grootmoeder bij Marcel binnen en opent het gordijn; Marcel proeft het genoegen van exclusief samen met zijn grootmoeder naar de mist te kunnen kijken die het uitzicht over de zee onmogelijk maakt: hij ervaart dit als une marque d’affection reçue par moi seul (670:2-3).

Nadat Marcel is opgestaan, kijkt hij met verbazing naar het schouwspel van zonlicht, strand en golven dat zich voor hem ontrolt. Hij stelt vast dat een wisselende lichtinval een landschap evenzeer kan doen veranderen als dat vertrekpunt en bestemming na een lange reis van elkaar blijken te verschillen. Proust heeft het daarom over het paysage accidenté des heures (673:31), ‘het wisselvallige landschap van de tijd’: de verschillen in het landschap komen deze keer niet aan het licht door een verplaatsing in de ruimte te hebben gemaakt, maar door er tijd over te laten gaan. Het moet gezegd dat Proust deze verandering uitermate omstandig poogt te beschrijven; hij doet in elk geval meer dan zijn best om de wisselende schakeringen, eb en vloed en het ritme van de aanrollende golven, voortreffelijk te evoceren.

Grootmoeder en kleinzoon nuttigen in de eetzaal van het Grand-Hôtel hun eerste middagmaal. Het bestaat uit twee gebakken tongetjes, waarover uit een citroen quelques gouttes d’or (674:1) worden uitgeknepen. Grootmoeder vindt het jammer dat ze door glas zijn gescheiden van het schouwspel van strand en zee en licht en dat ze daardoor de zeebries moeten missen. Ze zet dus het raam open. De gevolgen zijn niet te overzien: in de eetzaal vliegen les menus, les journaux, voiles et casquettes de toutes les personnes qui étaient en train de déjeuner (675:10-11) de lucht in. Marcel krimpt onder de boze blikken en ‘schimpscheuten’ van de touristes méprisants, dépeignés et furieux (675:15-16), die grootmoeder niet eens ziet en hoort maar die zijn impression d’isolement et de tristesse (675:14) nog aanwakkeren. Hij is dan ook nog niet assez âgé en nog trop sensible pour avoir renoncé au désir de plaire aux êtres et de les posséder; hij heeft nog niet l’indifférence plus noble qu’aurait éprouvée un homme du monde (674:30-32).

Zie voor de vorige afleveringen van deze Proust-lectuur: Rechercheur.