9 mei 2014
dag 11.8
Gaan eten doe ik in het restaurant om de hoek, Le Massilia.
Niets bijzonders, een goedkoop menuutje, weinig ambiance in de zaal. Een koppel
links van mij fezelt in het Duits (wat een eigenaardige gewaarwording
teweegbrengt want meestal klinkt Duits harder), maar blijft voor het grootste
deel van de tijd stilzwijgend. Achterin de gelagzaal zit een jongeman te
kletsen met de baas, wiens taak zich tot het opnemen van de bestellingen
beperkt. Vrouwlief doet de keuken. En ik zit dus alleen, in een hoek. Dat is de
te verkiezen positie als je alleen bent, heb ik al gemerkt. Je kunt maar beter
het hele veld overzien en niemand in de rug hebben. (Gisteren, Chez Gino in Béziers, zat ik ook in de
hoek.)
Ook vandaag kan ik merken wat ik gisteren al voelde: als je
alleen bent op restaurant, ontstaat altijd die intense spanning tussen jouzelf
en de al volop in duigen vallende gezinnen of uitgebluste koppels die elkaar
niets meer te zeggen hebben en ontzettend lange stiltes laten vallen. Tot een
van de twee gewaarwordt dat daar in de hoek een spion zit, en om de schijn hoog
te houden iets zegt. Maar dat leidt dan weer zelden tot een echt gesprek. Om de
volgende pijnlijke stilte te overbruggen, wordt dan maar de smartphone
bovengehaald. Als die al niet vanzelf afgaat, natuurlijk. In dat geval dringt bij
mij de gedachte aan de bokssport zich op: gered door de gong! Hoe dan ook: die
koppels voelen zich geobserveerd, en dat weten ze ook van elkaar, dat ze dat
voelen, wat dan weer het laatste restje spontaniteit doodt. En ondertussen zit
jij daar in je hoek, achter je entrecôte met boontjes uit blik en een paar
diepvriesfrieten – l’entrecôte était
parfait, et pour le reste vous avez fait le maximum is de frase die ik in
mijn hoofd al repeteer om de kokkin te bedanken –, daar zit je dus en je doet
alsof je helemaal niet observeert, en natuurlijk weet jij dat zij weten dat je
doet alsof.
De jongeman bij de baas heeft zijn koffietje gekregen en is
ondertussen zowat uitgekletst. Hij staat recht en zegt niet alleen aan de
uitbaters bonsoir et merci maar hij
richt zich daarbij, vreemd genoeg, ook tot de fezelende Duitsers én tot mij: Bonsoir, m’ssieur-dames, et merci. Die
laatste toevoeging is wat vreemd, maar geen nood: de patron komt een woordje
uitleg geven. Die jongeman doet in schoenen en telkens als hij ergens een
schoenenwinkel verlaat zegt hij au revoir
et merci. ’t Is beroepsmisvorming, je moet er niets achter zoeken.
Overigens, maar dat slechts ter completering van de algemene
sfeerschets in dit alles bij elkaar genomen niet geheel onsympathieke
etablissement: bovenop een van de twee ijskasten waarin de blikjes frisdrank en
de glazen kannen met eau du robinet
worden gekoeld en bewaard, staat een klein kerstboompje met ballen en lichtjes
die, Gode zij geloofd, gedoofd zijn. Het is ergerlijk, die gewoonte om het hele
jaar door de kerstversiering te laten staan. Het opdiepen hoort een feest te
zijn, het wegstoppen al evenzeer een jaarlijks ritueel, vergelijkbaar met de vide greniers of de midzomerbrandstapels.
Maar neen, je ziet het overal in dit land (en ook bij ons) steeds vaker: hoe in
de dorpen de kerstversiering permanent
blijft hangen. Dan rijd je onder een moordend hete zomerzon onder zo’n aan een
lantaarnpaal bevestigde cornet
d’abondance door waaruit sterretjes tevoorschijn springen. Het enige
verschil is dat in de desbetreffende periode de lichtjes worden ontstoken, of zullen
aanfloepen – het zou er nog aan
mankeren. Ik vind het een teken van decadentie, van een beschaving in verval.
Zo snel de tijd laten voorbijgaan, dat je het niet eens de moeite vindt de
kerstversiering op te bergen.