zaterdag 26 juli 2014

tour 104



9 mei 2014

dag 11.8

Gaan eten doe ik in het restaurant om de hoek, Le Massilia. Niets bijzonders, een goedkoop menuutje, weinig ambiance in de zaal. Een koppel links van mij fezelt in het Duits (wat een eigenaardige gewaarwording teweegbrengt want meestal klinkt Duits harder), maar blijft voor het grootste deel van de tijd stilzwijgend. Achterin de gelagzaal zit een jongeman te kletsen met de baas, wiens taak zich tot het opnemen van de bestellingen beperkt. Vrouwlief doet de keuken. En ik zit dus alleen, in een hoek. Dat is de te verkiezen positie als je alleen bent, heb ik al gemerkt. Je kunt maar beter het hele veld overzien en niemand in de rug hebben. (Gisteren, Chez Gino in Béziers, zat ik ook in de hoek.) 


Ook vandaag kan ik merken wat ik gisteren al voelde: als je alleen bent op restaurant, ontstaat altijd die intense spanning tussen jouzelf en de al volop in duigen vallende gezinnen of uitgebluste koppels die elkaar niets meer te zeggen hebben en ontzettend lange stiltes laten vallen. Tot een van de twee gewaarwordt dat daar in de hoek een spion zit, en om de schijn hoog te houden iets zegt. Maar dat leidt dan weer zelden tot een echt gesprek. Om de volgende pijnlijke stilte te overbruggen, wordt dan maar de smartphone bovengehaald. Als die al niet vanzelf afgaat, natuurlijk. In dat geval dringt bij mij de gedachte aan de bokssport zich op: gered door de gong! Hoe dan ook: die koppels voelen zich geobserveerd, en dat weten ze ook van elkaar, dat ze dat voelen, wat dan weer het laatste restje spontaniteit doodt. En ondertussen zit jij daar in je hoek, achter je entrecôte met boontjes uit blik en een paar diepvriesfrieten – l’entrecôte était parfait, et pour le reste vous avez fait le maximum is de frase die ik in mijn hoofd al repeteer om de kokkin te bedanken –, daar zit je dus en je doet alsof je helemaal niet observeert, en natuurlijk weet jij dat zij weten dat je doet alsof.

De jongeman bij de baas heeft zijn koffietje gekregen en is ondertussen zowat uitgekletst. Hij staat recht en zegt niet alleen aan de uitbaters bonsoir et merci maar hij richt zich daarbij, vreemd genoeg, ook tot de fezelende Duitsers én tot mij: Bonsoir, m’ssieur-dames, et merci. Die laatste toevoeging is wat vreemd, maar geen nood: de patron komt een woordje uitleg geven. Die jongeman doet in schoenen en telkens als hij ergens een schoenenwinkel verlaat zegt hij au revoir et merci. ’t Is beroepsmisvorming, je moet er niets achter zoeken.

Overigens, maar dat slechts ter completering van de algemene sfeerschets in dit alles bij elkaar genomen niet geheel onsympathieke etablissement: bovenop een van de twee ijskasten waarin de blikjes frisdrank en de glazen kannen met eau du robinet worden gekoeld en bewaard, staat een klein kerstboompje met ballen en lichtjes die, Gode zij geloofd, gedoofd zijn. Het is ergerlijk, die gewoonte om het hele jaar door de kerstversiering te laten staan. Het opdiepen hoort een feest te zijn, het wegstoppen al evenzeer een jaarlijks ritueel, vergelijkbaar met de vide greniers of de midzomerbrandstapels. Maar neen, je ziet het overal in dit land (en ook bij ons) steeds vaker: hoe in de dorpen de kerstversiering permanent blijft hangen. Dan rijd je onder een moordend hete zomerzon onder zo’n aan een lantaarnpaal bevestigde cornet d’abondance door waaruit sterretjes tevoorschijn springen. Het enige verschil is dat in de desbetreffende periode de lichtjes worden ontstoken, of zullen aanfloepen – het zou er nog aan mankeren. Ik vind het een teken van decadentie, van een beschaving in verval. Zo snel de tijd laten voorbijgaan, dat je het niet eens de moeite vindt de kerstversiering op te bergen.