10 mei 2014
dag 12.1
Na het ontbijt betaal ik de hotelrekening aan een nieuwe
receptioniste. Zij is kleurlinge, en minder – hoe zal ik het zeggen –
geëmancipeerd als haar collega van gisterenavond. Net voor mij sluipt een
koppel naar de uitgang. Ik heb het even daarvoor op de gang zien ruziën. De man
zei iets als Je ne sais vraiment plus ce que
je dois faire of iets van die strekking. Het klonk in elk geval
onheilspellend. De vrouw, mooi en
welstellend, subtiel geparfumeerd maar zichtbaar ongelukkig, mompelt tot de
mulattin achter de comptoir iets wat op merci-au-revoir
gelijkt. Wanneer ze goed en wel, een wieltjeskoffer achter zich aan
trekkend (met daarin haar ziel, ongetwijfeld), de deur achter zich heeft
toegeslagen (niet luidruchtig hoor, gewoon dichtgetrokken, discreet en
stilletjes, als om het noodlot, dat haar al was voorafgegaan, niet al te zeer
te tarten), kijkt de receptioniste me aan. Opnieuw, net als haar collega, het
lijkt wel een spécialité de la maison,
met opgetrokken wenkbrauwtjes. On dirait
qu’ils se sont disputés. Tja, zeg ik, zo’n dingen gebeuren nu eenmaal. Je
vraag je af waarom de mensen het zichzelf aandoen maar je hebt het niet altijd
zoals je het wilt, nietwaar? (Ik gebruik in het Frans altijd graag de wending n’est-ce pas? – het heeft iets
voornaam-Angelsaksisch.) Ik bedank het meisje nog voor haar vriendelijke
bediening tijdens het ontbijt (dat moest ze naast het receptioneren ook op zich
nemen) en vraag haar ook mijn complimenten over te maken aan de collega van
gisterenavond, voor heur chaleureuse
acceuil. Ga ik doen, glundert de mulattin.