6 en 7 mei 2014
dag 8.6
Ondanks de teleurstelling die het
pleintje van Saint-Nazaire voor mij in petto had, besluit ik toch nog in het
dorp zelf te picknicken, maar dan op de bank aan het begin van de weg naar de
col du Lescou, die ik moet bedwingen. Net als de col La Sausse trouwens. Vooral
die laatste zal een taaie brok blijken, zeker met de tegenwind die nu steeds
harder waait. Mijn lichaam begint te sputteren. Dit zwoegen is er voor mij te
veel aan. Zo jammer, dit geliefde landschap, en ik kan er onmogelijk voldoende
van genieten. (Maar wat is genieten van een landschap?)
Een tegenstem begint zich te
roeren. Zou dat het nu zijn wat wordt bedoeld met ‘jezelf tegenkomen’? Die
tegenstem spiegelt alle mogelijke scenario’s voor. Hij spreekt van het
vliegtuig in Marseille, van een kortere terugweg, van Pieter optrommelen
(Pieter, die me zei dat hij mij te allen tijde wilde komen halen. ‘Neen,’ heb
ik gezegd, ‘Neen, Pieter, dat zal niet gebeuren. Tenzij in een situatie van
uiterste nood.’) De tegenstem zaagt en knaagt, ik probeer hem te onderdrukken.
Wanneer ik de volgende dag in Uzès
voorbijkom, heeft de tegenstem nog een scenario klaar. Stel, zegt hij, dat M.
en L. hier zijn (M. en L. hebben een tweede verblijf in Saint-Quentin-la-Potterie,
vlakbij Uzès), en stel dat ze je hier zien op dit terras, met je grand crème, en stel dat ze morgen of
overmorgen huiswaarts keren, en stel dat ze zeggen dat je mee mag en dat er
plaats is in de camionnette voor jou en voor je fiets. Stel dat al die
voorwaarden vervuld zijn, en dat L. bovendien dat ongenoegen, dat te maken
heeft met een professionele kwestie van een paar jaar geleden, aan de kant weet
te zetten. Zou je dan? Zou je dan je reis en je gezwoeg en al dat labeur hier
in deze hitte staken en op hun voorstel ingaan?
Neen, tegenstem, dat zou ik niet
doen. Ik wil en moet en zal deze reis tot een goed einde brengen.