(…) Reither zag die twee of drie slothoofdstukken letterlijk
op zich afkomen toen een Afrikaan in een geel sporttenue met capuchon naast hem
hurkte, steunend op zijn rugzak, het gezicht donkerder dan de nachtelijke
hemel, op het roodachtige oogwit en de lichte tanden na – louter een weergave
van wat hij zag, zoals de Afrikaan over hem zou kunnen zeggen dat hij een oude,
op de grond liggende man was, Midden-Europees, bloedend en vastgeklampt aan een
fles wijn; aan het eind van zijn Latijn zou geen woord te veel zijn gezegd. Can
I help you? Nogmaals, zachter nu, een bijna beleefde vraag, alsof het niet
letterlijk voor de hand lag dat hulp geboden was. Die fles, zei Reither, en hij
hield hem een beetje omhoog, die kreeg hij met één hand niet open, en de andere
hand was niet meer te gebruiken, die was slecht – bad, meer schoot hem op dat
moment niet te binnen, en zijn zwarte samaritaan, als hij dat tenminste was,
een nog jonge man, nog geen dertig, pakte de fles en trok aan de kurk.
Bodo Kirchhoff, Wedervaring,
158