lees hier van bij het begin
De zondvloed
Zolang Homo sapiens niet
in staat was om zeeën over te steken, konden de ecosystemen van de
verschillende continenten zich vrijuit ontwikkelen. Ongeveer vijfenveertigduizend
jaar geleden bereikte hij Australië. Hoe hij daarin slaagde, is niet duidelijk.
Wel is geweten dat zijn aankomst tot het uitsterven leidde van de meeste
diersoorten die er leefden, vooral zeer omvangrijke en zware buideldieren. Het
is trouwens zo dat de aankomst van Homo
sapiens in een tot dan ‘onontgonnen’ gebied bijna altijd tot massaal uitsterven
leidt onder de aanwezige diersoorten, meestal de grote. Daar zijn drie
verklaringen voor.
1. Grote dieren planten zich traag voort. Er worden er
minder geboren dan dat Homo sapiens er
doodt. Ze krijgen niet de tijd om zich evolutionair een gezonde dosis angst aan
te meten voor dat nieuwe en uitermate gevaarlijke – maar ongevaarlijk eruitziende
– aapachtige wezen.
2. Om open grasland te creëren, sticht Homo sapiens brand. Dit vernietigt de voedselketens. Enkel de
koala’s, die leven van de brandbestendige eucalyptusboombladeren, varen er wel
bij.
3. Op zich was de klimaatverandering van
vijfenveertigduizend jaar geleden niet voldoende om grote diersoorten te doen
uitsterven. Die hadden al eerdere klimaatveranderingen doorstaan. Maar de
combinatie met de komst van Homo sapiens werd
hen wél fataal.
De ecologische ramp die Homo
sapiens vanaf ongeveer zestienduizend jaar geleden in Amerika aanrichtte,
was nog groter. Nadat hij zich, aangetrokken door de voedzame mammoeten, had
aangepast aan de Siberische koude, slaagde hij erin de in die tijd droogstaande
Beringstraat tussen Azië en Amerika over te steken. Tweeduizend jaar later had Homo sapiens zich al verspreid tot in
Vuurland – en hij trok een spoor van vernieling. Ook het Amerikaanse continent
herbergde, net als Australië, een enorme variëteit aan dieren, vaak veel
grotere dieren dan wij nu (nog) kennen.
Alleen al tussen de cognitieve en de agrarische revolutie
verdween door toedoen van Homo sapiens de
helft van de tweehonderd landzoogdiersoorten van meer dan 50 kilogram. Dit
scenario heeft zich op elk continent en op duizenden eilanden telkens opnieuw
voorgedaan. Madagascar is een bekend voorbeeld. Olifantsvogels en reuzenmaki’s
verdwenen toen de eerste mensen, slechts vijftienhonderd jaar geleden, er voet
aan wal zetten. De Galapagoseilanden waren tot in de negentiende eeuw late
getuigen van de rijkdom van fauna en flora die ooit overal de Aarde heeft
gekenmerkt.
De agrarische revolutie zou voor een tweede grote
extinctiegolf zorgen. En nu zijn we volop bezig met de derde, die ook de
laatste overgebleven grote landzoogdieren, en voor het eerst ook de
zeezoogdieren, zal vernietigen. Straks overleeft enkel de mens deze ‘menselijke
zondvloed’, ‘samen met de boerderijdieren die dienen als galeislaven op de ark
van Noach’.