13 juni 2005
ACCIDENT
Elk accident is een accident de parcours. In zekere zin,
want de uitdrukking ‘accident de parcours’ heeft natuurlijk een eigen
connotatie die het woord accident alleen niet levert. Maar wat ik bedoel moge
duidelijk zijn. Accidenten overkomen je immers alleen als je onderweg bent, als
je een parcours aan het afleggen bent. Wie thuis in zijn zetel blijft zitten
kan niet verongelukken. Ja, je kunt wel een glas omverstoten of je sigaar náást
de asbak aftikken (of je televisie kan ontploffen), maar dat is het niet wat ik
voor ogen heb. Een accident hoeft niet erg te zijn. Integendeel, we léven
ervan. Het leven zélf is een accident. Het resultaat van een blikseminslag. En
óns leven is het ook, als je bedenkt hoeveel zaadcellen niet óns zijn geworden.
Accident is een woord dat we gebruiken voor toeval, vanuit een optiek die het
toeval niet voor vol aanziet. We plaatsen onszelf in een denkraam dat geen
ruimte laat voor accidenten. Terwijl eigenlijk álles een accident is. Of kán
zijn, als het op een niet te voorziene manier samenvalt met iets anders. Het
overkomt ons, denkraam of niet, en dan noemen we het zo: accident. Het woord
heeft met vallen te maken, zijn Latijnse oorsprong getuigt daarvan. Toeval,
ongeval. Maar ook: te beurt vallen. Zó moet je, pardon, kún je accidenten ook
zien: als iets wat te beurt valt. Onvoorzien, onvoorspelbaar, niet te
voorkomen. Accidenten zijn geschenken die bij het leven horen. Zoals het leven
zelf een geschenk is. Een leven zonder accident is geen leven. Zo’n leven, dat
zou pas een ongeluk zijn.