zondag 18 februari 2018

de winter van 2018 – 32



126 – Het hoofdpersonage van De onderwaterzwemmer, Tin, sterft drie doden. Of juister: drie keer gaat hij ten onder aan zijn eigen afwezigheid, en de derde keer is het op de manier waarop wij allemaal dit lot ondergaan, door te sterven.

De eerste keer sterft Tin als kind, in 1944: hij verliest zijn vader tijdens een nachtelijke overtocht van een rivier en wordt in de nasleep van dit incident door zijn moeder met een groot schuldcomplex opgezadeld.

Een tweede dood sterft Tin in 1974: hij verliest zijn vrouw tijdens een bezoek aan een Afrikaans dorp, en nu is het zijn dochter die hem aanwrijft dat hij niet het nodige heeft gedaan.

Nog eens dertig jaar later, in 2004, ligt Tin op sterven.

P.F. Thomése lijkt te willen aantonen hoe een mens lang voor zijn definitieve verscheiden al dood kan zijn: door het lot, door de omstandigheden, door de anderen. Een mens kan opgaan, oplossen, in negativiteit, hij kan er beter niet zijn, of hij was er niet toen hij er wel had moeten zijn… Afwezigheid is in allerlei gedaanten aanwezig: dat thema/motief/gegeven loopt als een rode draad door dit boek, ja, het vormt er de kern van.

Niet zozeer zijn vader zelf, als wel de lege plek die hij is geworden.

Een aanwezigheid die zich vooral door zijn [vaders] afwezigheid kenbaar maakte.

Tin heeft zijn eigen geschiedenis, al is het hart daaruit verdwenen, waardoor zijn verhaal nooit een verhaal wil worden.

Maar de wereld lijkt al compleet zonder hem, zoals ook zijn vader nooit meer ergens wordt gemist. In die zin is zijn vaders afwezigheid zijn eigen afwezigheid geworden. Een dode is hij, net als zijn vader, ertoe veroordeeld om overal zijn eigen afwezigheid waar te nemen.

Zo wordt zijn leven een verhaal dat bestaat uit hiaten en handelt over afwezigheid.

Als hij nu doodgaat is het of hij niet heeft geleefd. Neem mij maar weg, er gaat niets verloren. Ik was slechts de schaduw van een man die niet bestond.

En zo kan ik nog wel een paar citaten geven.
 
Interessant en, jawel, goed beschreven, vooral in die zin dat Thomése wel degelijk een sfeer kan oproepen – een sfeer van hitte, donkerte, iets beklemmends… Maar mijn bezwaar tegen De onderwaterzwemmer is dat Thomése de verhaalstof voor een kortverhaal heeft uitgesmeerd tot een roman. Hij heeft enorm veel woorden en tijd nodig. Hij laat zijn personages twijfelen en zoeken, voor- en achteruit gaan, heen en weer – ze zijn besluiteloos en, ja, dat draagt bij tot die sfeer, maar het vergt van de lezer veel geduld.