zaterdag 17 februari 2018

sapiens 6


lees hier van bij het begin

Piramidebouwers

De agrarische revolutie is onomkeerbaar. Evolutionair (‘de hoeveelheid DNA-kopieën’) betekende het een kwantumsprong: het aantal Homo sapiens steeg spectaculair, en is spectaculair blijven stijgen, terwijl het aantal jagers-verzamelaars stilaan verwaarloosbaar werd. Een kleine minderheid van nomadische herders niet te na gesproken, werd de mens sedentair: zijn leven speelde zich af op een veel kleiner stuk grond dan vroeger. Hij groef zich als het ware in, en weerde alle andere soorten van zijn erf. Maar in de tijd verruimde hij zijn territorium omdat hij aan de toekomst moest denken en plannen maken. Waar de verzamelaar van dag tot dag leefde, was de boer afhankelijk van de seizoenen en eigenlijk ook van toekomstige hongersnoden, die er, zo wist hij op den duur, zeker zouden komen. Hij moest zich organiseren. En die organisatie leidde tot de vorming van eerst dorpen en dan steden, en van politieke structuren maar ook – samen met de macht die daarmee gepaard gaat – van elites, en dus van ongelijkheid en conflicten. De elites zorgden voor cultuur en oorlog, en de boer, die ploegde voort in het zweet zijns aanschijns.

De conflicten kwamen niet altijd voort uit ontbering of tekorten maar ook uit een evolutionair manco: voordat sapiens begon te boeren had hij miljoenen jaren in kleine groepjes geleefd; hij had ‘niet genoeg tijd’ gehad ‘om een instinct voor massale samenwerking te ontwikkelen’. Bovendien bestond de op mythologieën berustende ‘samenwerking’ vaak uit niets anders dan onderdrukking.

De samenwerkingsverbanden, op den duur echte imperia die vele miljoenen mensen verenigden, waren ‘imaginaire ordes’ berustten ‘op een geloof in gemeenschappelijke mythen’. Zo lag de door de goden gedicteerde Code van Hammurabi (ca. 1776 v.Chr.) aan de basis van het Babylonische rijk. De principes van de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring (1776 (!)), die ook een hele samenleving samenhoudt, worden al evenzeer gelegitimeerd door er een goddelijke oorsprong aan toe te dichten. Maar objectieve geldigheid heeft geen van beide principestelsels. De mensen zijn niet, zoals de zich op het christendom inspirerende Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring stipuleert, ‘gelijk geschapen’ maar wel ‘verschillend geëvolueerd’. En objectief gezien kan er geen sprake zijn van ‘onvervreemdbare rechten’, enkel van ‘veranderlijke eigenschappen’. Deze geloofspunten berusten op mythen die overeind blijven zolang mensen erin geloven. De imaginaire orde moet in stand worden gehouden door middel van opvoeding en indoctrinatie. Dat gaat vaak gepaard met fysiek geweld. De leden van de samenleving die door de mythe wordt samengehouden moet worden wijsgemaakt dat die orde niet iets arbitrairs is maar wel degelijk een objectieve waarheid. Drie factoren versterken het geloof in de imaginaire orde.

1. De imaginaire orde is ingebed in de materiële wereld. Zo krijgen de huidige ‘waarden’ van gelijkheid en individualisme gestalte in onze woningbouw waarin elk zijn eigen kamer heeft. De manier waarop wij wonen versterkt datgene waarin wij geloven.
2. De imaginaire orde stuurt onze verlangens en met die verlangens bestendigen wij die imaginaire orde. De Egyptenaren bouwden piramides. Wij geven ons over aan een consumentisme dat uit is op zoveel mogelijk ervaringen.
3. De imaginaire orde is intersubjectief. Haar stabiliteit berust op het geloof van miljoenen. Het geloof erin kan enkel door het geloof in een alternatieve imaginaire orde worden beëindigd.

(wordtvervolgd)