12 juni 2005
‘Zie je die man aan de toog? Dat is de doodgraver.’ Een pintelierende
doodgraver, denk ik. ‘Il est vraiment con’, vervolgt de man aan het tafeltje
naast het mijne. Hij heeft me net de toestemming gegeven een foto van hem te
maken. Doorzopen kop, veel te oud voor zijn vermoedelijke leeftijd in elk
geval. Ik denk niet dat hij de zestig al voorbij is. ‘Vijf jaar geleden vroeg
ik hem een gat voor mij te graven. Van vijftig bij vijftig en drie meter diep
want ik wil rechtopstaand begraven worden.’ ‘Je moet niet naar hem luisteren’,
zegt de ladderzatte vrouw die tegenover deze aandoenlijke man aan het zelfde
tafeltje zit. Het tafeltje naast het mijne. Ze slaagt er nauwelijks in haar
hoofd recht te houden. Eigenlijk slaagt ze daar niet in. ‘Hij is... con.’ ‘Dat
zijn we allemaal’, zeg ik want ik heb sympathie opgevat voor de man met de
doorzopen kop. ‘Elk op onze manier. En: eens con altijd con, le temps ne fait
rien à l’affaire.’ Als je je er op zou toeleggen, zou je vaak Brassens kunnen
citeren. Zeker in volkscafés zoals dit. ‘Quand on est veau, c’est pour un certain temps; quand on est vache, c’est
pour tout le temps’, lalt de vrouw. Ze klopt de askegel van haar sigaret
naast de overvolle asbak en krijgt een hoestaanval. Het is eigenlijk meer
rochelen, zo hevig dat ze met haar hoofd tegen het tafelblad slaat. Op dat
moment kadreer ik haar man, die haar met een menging van bezorgdheid en
meewarigheid aankijkt. De man die rechtopstaand begraven wil worden. Terwijl
zijn vrouw naar adem snakt, houd ik me bezig met tegenlicht en dieptescherpte.
Onscherpte in dit geval want ik wil de man-met-pet op de achtergrond vaag
houden, zodat het contrast met het scherp gegroefde gelaat maximaal is... ‘Niet
gebruiken voor een pornosite, hoor!’, zegt hij nog. Ik stel hem gerust, bedank
hem en verlaat het treurige café tegenover de collegiale kerk van Soignies.