De dame met het hondje
We komen terug van de Colruyt, de auto wordt uitgeladen. Aan
de voordeur twee huizen naast het onze staat plots de dame met het hondje (zo
noemen wij haar om evidente redenen, die niets met Tsjechov te maken hebben).
Zij staat er niet zomaar, zij staat er zoals wij haar nog nooit hebben gezien,
zij staat er in vol ornaat. Dat wil zeggen: in bruidskleren. Nu is dat een
beetje raar want de dame met het hondje, Dora heet ze, verwacht je niet meteen
in trouwkostuum want ze moet toch al een jaar of 45 zijn en ze woont al langer
dan wij hier wonen in dat huis met een man samen en wij wonen hier toch al
bijna vijftien jaar. Opeens duikt ook die man op in mijn gezichtsveld: mijnheer
Dora. Ook hij staat er sjieker bij dan normaal. Wij hebben niet zo’n innige
band met die mensen – goeiedag, goeieavond – maar dit feestelijke beeld noopt
toch tot commentaar, tot enige betrokkenheid. ‘Hé, zo sjiek!’ Dat is een beetje
onhandig want je laat meteen doorklinken dat die mensen op normale dagen
vestimentair gesproken geen hoogvliegers zijn – maar dat is natuurlijk niet de
bedoeling. ‘We zijn pas getrouwd’, luidt het antwoord. Het valt op de dallen
van het trottoir neer als een pas opgeblazen, niet dichtgeknoopte, losgelaten,
heen en weer door het luchtruim gezigzagd hebbende en uiteindelijk
leeggeflubberde ballon. Het is de dame met het hondje die het zegt, zónder
hondje. Wij vallen net als die denkbeeldige feestballon uit de lucht en kunnen
niet anders doen dan obligate felicitatieformules debiteren. ‘Ja,’ zucht de
gekostumeerde pasgetrouwde buurman, ‘nu is er geen weg meer terug.’ Ze zijn al
negentien jaar samen, vernemen we nog. Ze waren niet getrouwd. Nu dus wel.
Mochten we niet toevallig onze Colruyt-buit aan het uitladen zijn geweest, we
hadden het nooit geweten. Straks halen we wel een bloemetje voor Dora. We
hebben iets over voor onze buurt. Er moet zeker ook een strik bij om het niet
al te obligaat te laten zijn. En een kluif.