(10 september 2001)
W.G. Sebald heeft het op een gegeven ogenblik over de
derderangs dorpsschilder Hengge, die gespecialiseerd is in taferelen met
houthakkers. Sebald is niet wild van Hengges werk en steekt dat op een subtiele
manier niet onder stoelen of banken. Dan heeft hij het over zijn eigen
creativiteit, over de notities die hij maakt van wat hij meemaakt: ‘Mismoedig
keerde ik telkens van deze excursies terug naar hotel Engelwirt en naar mijn
onsamenhangende notities, waaraan ik de laatste tijd toch een zekere steun had
gehad, zelfs al stonden mij daarbij het voorbeeld van de kunstschilder Hengge
en de bedenkelijkheid van de schilderkunst in het algemeen steeds als een
waarschuwing voor ogen.’ (Melancholische
dwaalwegen, 166) Heel typerend voor de ‘mismoedige’ melancholicus lijkt mij
die onbedachtzame veralgemenisering: vanuit de particuliere esthetische
ervaring wordt meteen het hele medium ter discussie gesteld.
Overigens krijgt het voortdurend expliciet benoemen van de
gemoedsgesteldheid van de held van dit boek – hij is mismoedig, tot niets in
staat, wordt door dromen gekweld – iets kolderesk; van de weeromstuit wordt die
hele ‘melancholie’ in al haar zwaarwichtigheid lachwekkend. Ik weet niet of dit
Sebalds bedoeling is geweest. Ik begin een beetje te vrezen van niet. (En
tegelijk begin ik mij te realiseren dat ik wel zeer opvallend door dit boek word
aangesproken, ook toen ik het de eerste keer, zonder ooit van de schrijver te
hebben gehoord, las, in 1992.) Maar dan lees ik, enkele bladzijden verder
(188), hoe Sebald zich een geschiedenisles herinnert – herinnert! – bij
juffrouw Rauch, hoe zij op het bord een lijst heeft geschreven van alle
rampspoeden die het dorp in de loop der jaren hebben geteisterd. Een lijst,
schrijft Sebald, ‘waarvan in deze vorm opgetekend echter een rustgevende
werking lijkt uit te gaan’. Hij is er zich dus wel van bewust dat de herhaalde
expliciete benoeming van het negatieve een omgekeerd, en in dit geval dus
positieve, werking kan sorteren. Zijn voortdurend herhalen van het aanduiden
van de negatieve gemoedsgesteldheid van zijn hoofdpersonage heeft wel degelijk
de bedoeling om die gemoedsgesteldheid, via de schoonheid van de formulering,
op een hoger en acceptabeler niveau te tillen.