Ineens herkende Louis het toneel. Hij is vier of vijf jaar,
zijn vader tilt hem op tussen drummende mensen, zet hem neer, op een platte
steen waarrond nat gras groeit, Mama neemt hem op haar schoot en trekt een geel
en zwart gestreepte, gebreide muts over zijn hoofd. Tegen een achtergrond van
fosforescerende dennen staat de smid Smedje Smee en duwt een gouden zwaard
tegen het fonkelend harnas van de Franse tiran Chatillon die in het Frans om
genade krijst. Louis krijst ook en wordt gesust. Hij krijst weer als veel later
Chatillon, die je kunt herkennen als Fransman omdat hij een lelie op zijn jas
draagt, zijn bijl heft en die in Smedje Smee’s moeder slaat, zij had een
bloedrode streep over haar hals, zij had van bloed glinsterende handen waarmee
ze wiekte.
Hugo Claus, Het
verdriet van België, 396