AUTOMERK
Er zijn allerlei manieren om een terugblik op
je-leven-tot-dusver te organiseren. Je kunt bijvoorbeeld lijstjes aanleggen van
zaken of personen of plaatsen die niet in die mate talrijk zijn dat ze alleen
maar tot onoverzichtelijkheid zouden leiden als je ze alleen maar zou opsommen.
Je moet items kiezen die voldoende ruime periodes markeren om elk afzonderlijk
een bepaalde fase in je identiteit te kunnen vertegenwoordigen. Op die manier,
gekoppeld aan een episode in je leven, worden ze in retrospectief beladen met
een gevoelswaarde en kunnen ze als het ware boven zichzelf, boven wat ze op
zichzelf maar zijn, uitstijgen. Je kunt het met adressen doen waar je ooit hebt
gewoond, met de namen van partners of beste vrienden, met reizen die je hebt
gemaakt of met, waarom niet, de auto’s waarmee je hebt rondgereden. Of dan toch
deze die in je bezit zijn geweest – het aantal verschillende auto’s waarmee ik
ooit heb gereden, is niet meer te overzien of te traceren.
Ik waag een wagenlijstje en probeer, jenseits de motoroliegeur en de
uitlaatdampen (djeezes, als ik denk
aan de voetafdruk van dat alles!), een vleugje d’antan op te snuiven.
De eerste auto die ik bezat, van 1981 tot 1983 –
de jaartallen in dit overzicht zijn approximatief en in elk geval altijd
‘plusminus’ –, was een Autobianchi. Een rode. Een vinnig bakje, waarmee ik toen
rondracete zoals ik het nu niet meer zou durven en waarin regelmatig vier
passagiers als haringen in een ton op en af naar Leuven werden gereden.
De eerste rit met mijn witte Renault 4 (1986-1988) werd ei zo na
fataal want er brak een voorwiel af. Het is de auto waarmee ik tijdens mijn
legerdienst in Peutie een beetje vrijheid wist te vrijwaren en waarmee ik begin
november 1987 met P. Normandië bereisde. Het bakje stond scheef op zijn basis.
Ook
al scheef, maar dan niet in de dwarse as maar in de lengteas, was de zwarte
Renault 5 die ik in 1988 voor een habbekrats overnam. Van krassen gesproken, op
de zijkant had een onverlaat de voornaam van – vreemd genoeg – mijn vader
gekerfd. Op het eind groeide er onkruid op de vloer van deze elementaire auto.
Er
kwam, in 1990, een kind en dus moesten we uitkijken naar iets wat veilig was en
ruim genoeg om een kinderwagen en kinderbedje en heel de kinderuitzet te
transporteren want er komt wat kijken bij een kind. Het werd een zeer
burgerlijke en zeer grijze Volkswagen Passat Break. Ik denk dat we er een jaar
of zes in rondgedieseld hebben.
Aan de donkerblauwe Volkswagen Passat
(1996-2003) bewaar ik, vreemd genoeg, het minst herinneringen. ’t Was een
anonieme burgerkar – ik weet niet eens meer waar we hem kochten en aan wie we
hem dan weer doorverkochten. Wel herinner ik me de receptioniste van de garage
waar we regelmatig over de vloer kwamen.
De
Skoda Octavia Break waarmee ik nog altijd rondrijd, ook een diesel (een
ecologische crime) en ook een grijze,
was in 2003 onze eerste eerstehandse auto. Ooit gezinswagen, deel ik nu al een
paar jaar deze luie tank met P. en ik begin ernstig te overwegen om er mijn
carrière als autobezitter mee af te sluiten. Ik heb er ooit eens in gekampeerd met
mijn oudste zoon, in een Oostenrijkse verkaveling op weg naar Italië, en heb er
vaak wijlen de hond L. in getransporteerd. Het beest heeft de loop der dingen
niet kunnen tegenhouden en er begint stilaan roest en sleet op te komen.