Hoe de dingen in elkaar verwikkeld raken.
Op een online krant verschijnt een artikel, aanbevolen door meerdere
Facebookvrienden, die zich dus op de een of andere manier betrokken weten met
wat er in het artikel staat: ‘Onderzoek
linkt fijnstof aan autisme’. Je hoeft het artikel niet te lezen om te weten
wat erin staat. Dat is al zo gemakkelijk.
Dan speelt diezelfde grabbelton, Facebook, mij een gedicht
door van Remco Campert, ‘Het licht van mijn leven’. Ik weet niet of Campert
autistische trekken heeft – maar ik vermoed van wel omdat ik ervan overtuigd
ben dat alle dichters dat in zekere mate hebben. Maar het dichtersautisme is
een paradoxale, of omgekeerde, variant: dichters vertonen het symptoom in hun obstinate
vermogen om de dingen nu net niet letterlijk
op te vatten en verbanden te leggen die er op zich niet zijn. In het gedicht van Campert tref ik de volgende regels
aan, de oude dichter blikt vooruit op het moment van zijn dood:
waarna ik, mijn tijd
opgeheven,
voor eeuwig uiteenval, me verenig
met het fijnstof van de stad,
voor eeuwig uiteenval, me verenig
met het fijnstof van de stad,
Dat fijnstof kennen we, het is de vorm van vervuiling
waarvan in het artikel sprake is. Maar je kunt het ook anders lezen, dan wordt
het die sprankeling, die kerstsfeerachtige glinstering van kleine blinkertjes
die zich op de dingen afzet en er een glans aan verleent, het sterrenstof dat
de dichter inspireert en van hem een god maakt van kleine dingen.
En dan lees ik de volgende regels ánders, en komt er weemoed
naar boven:
waarna ik, mijn tijd
opgeheven,
voor eeuwig uiteenval, me verenig
met het fijnstof van de stad,
met de spiegeling van het zonlicht
in het water van de gracht
en word meegenomen met de glimlach
en de dromen van het meisje
dat ik eens op een tramhalte zag
voor eeuwig uiteenval, me verenig
met het fijnstof van de stad,
met de spiegeling van het zonlicht
in het water van de gracht
en word meegenomen met de glimlach
en de dromen van het meisje
dat ik eens op een tramhalte zag
De vooraf beschreven dood valt samen met de herinnering aan een
ooit door een fijnstofglinster opgewekt verlangen: hier lezen we over de
weemoed van de ouder wordende man die wéét dat hij iets nooit zal kunnen
krijgen. In een gedicht over zijn nakende dood heft hij die weemoed op tot iets
dat de vervulling van dat verlangen, mocht die er ooit zijn geweest, ver
overstijgt. Dat overstijgen valt samen met de zweefvlucht die de stervende in
zijn gedicht boven zijn stad maakt.
Dát soort gedicht is het wellicht waarover Hugo Claus het
had in een door Hugo Camps in 1986 afgenomen interview (opgenomen in de bundel In de ogen, p. 16-17):
Soms ook breken bepaalde
ontroeringen pas veel later op. Ik herinner me nu plots weer een tafereel van
twaalf jaar geleden in de metro van Parijs. Ik stond bij de ingang, vijf meter
van een meisje af. Ik was toen nog slank en mooi en ze kijkt me aan. We doen
samen een kleine beweging naar elkaar toe en ik streel haar arm. Dan moet ik
weg en haar blik vulde zich ineens met de grootste waterlanders. Ik heb daar,
vreemd genoeg, nooit iets over geschreven. Maar misschien schrijf ik op mijn 82ste
nog een gedicht ‘In de metro’.