Een man die,
gevat in een spotlicht, voor een volle zaal een lezing houdt over het
allerboeiendste onderwerp, eentje dat de gemoederen beroert en bovendien hoogst
actueel is en zelfs in zekere mate sexy, en die dan midden in een zin, een
alinea, een passus, een periode – ja, die midden in dat alles onverklaarbaar in
tranen uitgebarsten het podiumtrapje afdaalt en zich, speurend naar troost, in
de warme en zacht geworden armen werpt van een verbouwereerde ex. Het publiek
kijkt smullend van vertedering toe en is ook vol begrip want iemand die zo
meeslepend spreken kan, mag zich al eens ostentatief aan een tijdelijke zwakte
overgeven.
Een man die een
hele droom lang met een hond achter in de auto van hot naar her rijdt, van het
ene adres naar het andere en niet een van die adressen blijkt het adres te zijn
waar de hond moet worden afgeleverd – en kijk, in een volgende sequentie moet
hij in een lange gang een lijst aan een muur hangen met daarin een abstracte
tekening van een voormalige vriend, en in nog een volgende moet hij een afwas
doen die veel te lang is blijven staan, en al deze besognes zorgen er
onafwendbaar voor dat hij hopeloos te laat zal zijn met de aflevering van de
zwarte loebas die overal dwars doorheen blijft slapen, op die schotsgeruite
deken op de achterbank.
Een man, alweer een
man, altijd een man, die het socializen op een tuinreceptie achter zich lijkt
te hebben gelaten en zich heeft afgezonderd. Hij staat, dromerig zo lijkt het
wel, dromerig in de droom van een ander, in een hoek van de tuin door een gat
in de haag te staren en wat zou de man die droomt dan maar graag weten wát de
gedroomde man daardoorheen te zien krijgt – en de man die droomt ontwaakt en
vraagt zich af hoe wonderlijk dat beeld van het gat in de haag wel niet is en
waar het in godsnaam vandaan zou kunnen komen.
Dat vraagt de droevige
man die droomt zich af. En ook vraagt hij zich af, terwijl hij wakker wordt en
zich nog eens wellustig draait om zich nog even in foetushouding in zijn eigen
warmte te koesteren, vanwaar al die beelden komen die zijn dromen bevolken, vanwaar
deze afsplitsingen en versies van hemzelf, die protagonisten van een ontspoord,
verwaterd, verlopen en vergeten verleden, die er alles aan lijken te doen om enigmatisch
te zijn en die samenspannen om, in hem, de man die droomt, in zijn dromende en
wakker wordende en halfbewuste ik, de indruk op te wekken dat ze hem iets
belangrijks over zijn zelf te zeggen hebben? Over wie hij is of zou kunnen of
zou moeten zijn?
De man die droomt
staat in de douchecabine en laat het hete water over zich heen stromen en
denkt: ‘Misschien spoelt het op deze manier allemaal uit mij weg en hoef ik mij
niets meer af te vragen.’
‘Waarom beleef ik
niet nog eens een rechttoe rechtaan natte
droom met een van de freules uit de Vogue?’
De man die droomt zit voor zijn koffie aan de ontbijttafel en bladert door het glossy
magazine dat hij gisteren op de trein heeft aangetroffen. Iemand had het laten liggen
en hij had het, een beetje gegeneerd om zich heen kijkend, meegegrist. Het speciale
nummer, Style & Sensuality, was integraal
gewijd aan de nieuwe strandcollectie. De man die droomt doorbladert het en wat
hij ziet ontlokt hem de bedenking: ‘God!, wat zijn de mannequinmores veranderd
sedert de laatste keer dat ik mij aan zo’n blaadje ver…, ver…, verlustigde. Zie
die pannenlatten floreren met hun perfecte maten en stuurse blikken. Hoe
zelfgenoegzaam sturen ze me met een kluitje in de rietkragen van het moeras van
mijn onbevredigde verlangens. Kijk, hoe deze uit het water komt gestapt met dat
doorzichtige blauwe dingetje aan, gemaakt van een stofje dat aan de huid blijft
plakken als het nat is. En deze, a tergo gezien, heeft zelfs helemaal geen
broekje aan: ze showt enkel een hesje en je kunt tussen haar vernuftig-lichtjes
geopende dijen het foefje zien dat mij niet wijzer zal maken. Neen, de glossy
dromen die me hier worden voorgespiegeld, zijn nog gemenere vormen van bedrog
dan de tot onsamenhangende verhalen vermangelde resten van mijn dagen die ik te
dromen krijg in die psychoanalytische mallemolen – deegwaren Freud – tussen mijn
oren.’