woensdag 4 maart 2015

los ingeslagen 201


(10 september 2001)


Brodsky schrijft: ‘hoe meer je je herinnert, des te dichter ben je wellicht bij het sterven’ (Tussen iemand en niemand, 37). En Sebald: ‘Hoe meer beelden uit het verleden ik verzamel, zei ik, des te onwaarschijnlijker lijkt het mij dat het verleden zich op deze wijze moet hebben afgespeeld, want niets daarvan is normaal te noemen, het meeste juist ridicuul, en als het niet ridicuul is, dan is het om ontsteld van te raken.’ (Melancholische dwaalwegen, 168) Als ik nu die twee citaten samenvoeg – wat ik alleen maar kan doen doordat ik ze toevallig in de tijd kort bij elkaar heb gelezen – dan kan ik verbanden leggen: niet alleen tussen herinnering en dood (in hetgeen Brodsky zegt), maar ook tussen dood en onwaarschijnlijkheid, onbelangrijkheid, abnormaliteit, belachelijkheid. Ik weet niet wat ik met die verbanden moet. Ik weet hoe langer hoe minder of die hele Sebald wel bevorderlijk is voor mijn geestelijke gezondheid. Maar dat is niet belangrijk, hij schrijft zo mooi… Hoewel, hoe verraderlijk is het – en nu realiseer ik mij dat voor het eerst –, hoe je geneigd bent om jezelf het recht toe te eigenen je emotioneel te vereenzelvigen met deze ‘reis naar de bodem van de existentiële droefenis’ (achterflap) want: wie zoiets moois kan maken, mag droevig zijn, zijn droefenis wordt gerechtvaardigd door zijn vermogen zoiets moois te maken…