(10 september 2001)
Brodsky schrijft: ‘hoe meer je je herinnert, des te dichter
ben je wellicht bij het sterven’ (Tussen
iemand en niemand, 37). En Sebald: ‘Hoe meer beelden uit het verleden ik
verzamel, zei ik, des te onwaarschijnlijker lijkt het mij dat het verleden zich
op deze wijze moet hebben afgespeeld, want niets daarvan is normaal te noemen,
het meeste juist ridicuul, en als het niet ridicuul is, dan is het om ontsteld
van te raken.’ (Melancholische dwaalwegen,
168) Als ik nu die twee citaten samenvoeg – wat ik alleen maar kan doen doordat
ik ze toevallig in de tijd kort bij elkaar heb gelezen – dan kan ik verbanden
leggen: niet alleen tussen herinnering en dood (in hetgeen Brodsky zegt), maar
ook tussen dood en onwaarschijnlijkheid, onbelangrijkheid, abnormaliteit, belachelijkheid.
Ik weet niet wat ik met die verbanden moet. Ik weet hoe langer hoe minder of
die hele Sebald wel bevorderlijk is voor mijn geestelijke gezondheid. Maar dat
is niet belangrijk, hij schrijft zo mooi… Hoewel, hoe verraderlijk is het – en
nu realiseer ik mij dat voor het eerst –, hoe je geneigd bent om jezelf het
recht toe te eigenen je emotioneel te vereenzelvigen met deze ‘reis naar de
bodem van de existentiële droefenis’ (achterflap) want: wie zoiets moois kan
maken, mag droevig zijn, zijn droefenis wordt gerechtvaardigd door zijn
vermogen zoiets moois te maken…